Als je een taal wilt leren, zou het dan niet het makkelijkst zijn om eerst de honderd meest voorkomende woorden te leren? Het lijkt logisch, maar daarin kun je je behoorlijk vergissen. Deze woorden hebben namelijk vaak op zich weinig betekenis. In het Nederlands vinden we hier lidwoorden, voorzetsels, voegwoorden (zoals ‘en’), en vormen van het werkwoord ‘zijn’.
De website SUBTLEX heeft de meest gebruikte woorden uit Nederlandse filmondertitels onderzocht. Nu is er een verschil tussen woorden en lemmata. De woorden ‘is’ en ’ben’ zijn beide vormen van het lemma ‘zijn’. Alle vormen van een lemma staan in deze lijst apart opgesomd. Het eerste zelfstandig naamwoord vinden we op plaats 102 en is ‘man’.
Een van de leuke dingen van de taalkunde is dat de “great divide” die de Romeinse literatuur teistert, hier niet bestaat. Er is geen of weinig verschil tussen het Grieks van de heidense auteur Libanios en zijn christelijke tijdgenoot Gregorios van Nazianze. Ambrosius begreep prima wat Symmachus schreef.
Ezra la Roi behandelde de ontwikkeling van het postklassieke Grieks. Daarin zou, zegt iedereen, de optativus zijn verdwenen: een werkwoordsvorm waarmee een wens wordt aangegeven (“moge de beste winnen”). Zo’n conclusie was lange tijd gebaseerd op het enorme taalgevoel van generaties goede classici, en dat moet je niet onderschatten, maar inmiddels kunnen we dankzij digitale databanken veel meer teksten tegelijk onderzoeken en dan ontstaat een ander beeld.
Eén verklaring voor het toch voortbestaan van deze werkwoordsvorm is dat auteurs in de Late Oudheid graag zuiver Grieks schreven (“atticisme”), maar dat is toch een beetje de omkering van de bewijslast. Anders gezegd, het is een hypothese die niet zou zijn geopperd als het niet was om vast te houden aan een geliefde maar door de feiten weerlegde conclusie.
Koninginnen
Na de archeologie, de literatuurwetenschap en de taalkunde was het de beurt aan de geschiedwetenschap en de eerste spreker was Jeroen Wijnendaele. Hij is de auteur van een goed boek over de desintegratie van het Romeinse bestuursapparaat in West-Europa van de vijfde eeuw. Wijnendaele zocht naar vermeldingen van koninginnen uit die tijd. De bekende kronieken, zoals Prosper Tiro, vermelden echter nauwelijks vrouwen en zelfs de echtgenotes van de machthebbers blijven onvermeld.
Dat verandert na het midden van de vijfde eeuw. Sidonius Apollinaris duidt de echtgenote van koning Eurik, Ragnagild, aan als regina en vermeldt ook nog een tweede koningin, namelijk de naamloze vrouw van de Bourgondische koning Chilperik. De verklaring is dat de macht steeds meer overging van de keizer naar militaire machthebbers die weliswaar Romeinse generaalstitels voerden maar ook golden als rex. Dat persoonlijke gezag werd steeds belangrijker en hun echtgenotes kregen een overeenkomstige titel. Koninginnen zijn voor West-Europa dus een uitvinding uit de Late Oudheid.
Aramees
Tot slot Mara Nicosia en Giorgia Nicosia. Ze vertelden over de wereld vol culturele kruisbestuivingen van het antieke Syrië/Mesopotamië. Een plaatje dat ik niet snel zal vergeten toonde vier mozaïeken met Griekse mythologische scènes waarin de personages Iraanse kleding droegen en de teksten in het Aramees waren gesteld. Een soldaat die deze mozaïeken zou hebben gezien, zou dan weer zijn instructies hebben gehad in het Latijn. En het is niet uit te sluiten dat hij zelf een Arabische naam had.
In deze wereld bloeide het Syrische christendom op, waarin teksten werden geschreven die andersdenkenden moesten overtuigen zich te laten dopen. Daarbij werd gebruik gemaakt van het argument dat wijze Griekse filosofen eigenlijk ook al hadden geweten van de christelijke waarheid. Zo kon een christen heidenen als heidenen aanspreken en overtuigen. (In het westerse christendom werden de Sibillen wel opgevoerd als heidense getuigen van het christelijke geloof.) Deze argumentatiewijze werd vereenvoudigd door flexibel te vertalen. Bij het omzetten van Hermes Trismegistos vanuit het Grieks naar het Aramees was het bijvoorbeeld mogelijk enkele sleuteltermen zó weer te geven dat hij een proto-christen was.
Dit type argumentatie (dat ons niet hoeft te overtuigen) bleef bestaan, ook toen het christendom allang de voornaamste godsdienst van het Nabije Oosten was geworden. Zo konden Syrische christenen later reageren op de islam door te vragen of het nieuwe geloof, net zoals het christendom, eveneens was voorspeld door heidense auteurs.
Kortom
Summa summarum: het was een ontspannen dag vol informatie over de Late Oudheid. Peter Heather sprak ook nog, maar ik moest eerder weg omdat ik een video-vergadering had en me rustig wilde voorbereiden. Het was echter leuk om mee te maken. Vooral omdat de sprekers zo aanstekelijk enthousiast waren.
Tot slot: ik turfde één keer het woord “crossdisiplinary”, maar niemand verlaagde zich tot het wezelwoord “interdisciplinair”. En daar ben ik blij mee. Een goede oudheidkundige negeert geen enkele categorie bewijsmateriaal. Je hoeft zo iemand dus niet aan te sporen interdisciplinair te zijn, want hij is een allrounder. De vanzelfsprekendheid waarmee de veelal jonge onderzoekers gisteren informatie haalden uit alle bewijscategorieën, toont dat een integrale Altertumswissenschaft geen utopie is.
De stèle van Lemnos (Nationaal Archeologisch Museum, Athene)
[Tweede deel van een stuk over de taal van de Trojanen. Het eerste deel was hier. Daarin legde ik uit dat er sterke aanwijzingen waren dat ten zuiden en ten oosten van Troje een Luwische taal werd gesproken, wat het aannemelijk maakt dat dit ook in Troje het geval was.]
Etruskisch?
Maar er is nog een optie: Etruskisch. Er is een oeroude (bij Herodotos gedocumenteerde) traditie dat in lang vervlogen tijden, toen de Lydiërs nog Meiones heetten, er hongersnood was en een deel van de mensen weg zeilde naar het westen om daar verder te leven als de Tyrsenoi ofwel Etrusken. De thuisblijvers zouden zich Lydiërs zijn gaan noemen.
Hé, dat is leuk: een artikel over de taal van de oude Trojanen. Nu zegt u: “Dat is toch onzin, de taal van een legendarisch volk, je vraagt toch ook niet naar de taal van de bewoners van Atlantis?”
Maar Troje is natuurlijk niet helemáál legendarisch. Uit Hethitische teksten weten we dat in het noordwesten van Anatolië, aan de Hellespont, een staat lag die in het Hethitisch Wiluša heette. Dat is het Griekse [W]Ilios. Misschien vindt u dat wat fantasierijk, maar
Het wegvallen van die /w/ is een van de best gedocumenteerde aspecten van het oudste Grieks.
Zowel de Hethitische lettergreep –ša als de Griekse uitgang –ios duiden op een plaatsnaam.
De woorden in de twee talen verwijzen evident naar dezelfde plek. Een aardig detail is dat ook de beschrijvingen overeenkomsten hebben: steile hellingen bijvoorbeeld en dezelfde oppergod, Apollo.
Griekse votieftekst uit Sisak (Archeologisch museum, Zagreb)
Stel, je zou iets willen weten over de oude wereld. Dat komt voor. Dan kun je een oude taal leren. Nu verwerf je die niet door even een programmaatje op te laden in je mentale computer. Het vergt jaren. Daaraan helpt geen moedertje lief, maar je kunt het rendement van de onvermijdelijke inspanning verhogen door te beginnen met een taal waarin veel is geschreven. Leespleziermaximalisering. Je begint dus niet met het piepkleine Vroeg-Elamitisch, dat we kennen uit veertig teksten in een pas-ontcijferd schrift, maar met talen die de belofte inhouden van hele boekenkasten aan leesplezier. Grieks of Latijn dus.
Voordeel van het laatste is dat het een levende taal is, waarin je bijvoorbeeld de krant of een kinderboek kunt lezen of de radio beluisteren. Dit contemporaine Latijn ontwikkelt zich en kent neologismen, waarbij er wat discussie bestaat over de vraag of die gebaseerd moeten zijn op antieke vormen of dat leenwoorden uit moderne talen zijn toegestaan. Heet een drone in het Latijn aeria navis sine gubernatore of houd je het toch maar op dronus? Deze discussie speelt natuurlijk bij alle levende talen: vervaardig je een woord uit wat al aanwezig is in de eigen woordenschat of pas je een buitenlands woord aan?
Dankzij een vriendelijke lezer van deze blog kan ik een week passen op een huis ergens – eh, ja, “in the middle of nowhere” is misschien de beste manier om het te zeggen. Er is een spoorwegstation in de buurt maar ik heb er uiteindelijk voor gekozen de trein te nemen naar Namen, daarvandaan de Maas langs te fietsen naar Dinant, Givet en Fumay, verder te gaan over de Ardennen naar Rocroi (ja, van de veldslag) en tot slot door te fietsen naar het dorpje waar ik nu ben. Het heet Watigny. Het is anderhalve dag rijden, het is hier echt nergens, het is daar dus middenin, en het is mooi.
Hierboven ziet u het beekje achter het huis. Het is de bovenloop van de Oise, die ontspringt in Henegouwen. Ze stroomt achter mijn oppashuis langs, bereikt Guise en Compiègne, en mondt uiteindelijk ergens ten westen van Parijs uit in de Seine.
Het coronavirus dankt zijn naam aan de krans (in het Latijn: corona) rond de virusdeeltjes. Die informatie heb ik van Wikipedia dus als het niet klopt verspreid ik hierbij fake news. Erg veel wijzer word je van die omschrijving trouwens ook niet, want waar is de krans dan van gemaakt? Maar dit wordt geen medisch of biologisch verhaal, want het gaat me nu alleen om dat Latijnse woordje corona. Dat betekende in de Oudheid inderdaad ‘krans’, de hoofdtooi die bijvoorbeeld priesters bij het offeren droegen. Pas in het middeleeuws Latijn ging corona ‘kroon’ betekenen, en veel Europese talen hebben dat woord toen in die betekenis geleend.
Korônê
Maar we kunnen ook een stap terug in de tijd zetten. Want waar hadden de Romeinen hun corona vandaan? Die hadden het uit het Grieks, waar korônê al een oeroud woord was. Een enkele keer komt het daar ook voor in de betekenis ‘krans’, en in die betekenis hebben de Romeinen het woord dus overgenomen.
Een noot in een publicatie van vondsten uit Thuin waarvan ik de gegevens momenteel niet bij de hand heb, was de eerste keer dat me opviel dat er weer mensen zijn die denken dat de Sabis de Samber is. Terwijl het gaat om de Selle.
Wellicht verdient dat enige uitleg.
In het jaar 57 v.Chr. viel Julius Caesar de Belgen aan. Even ten noordwesten van het huidige Reims, aan de Aisne, versloeg hij zijn tegenstanders voor de eerste keer. Daarna rukte hij verder op tot hij bij de Nerviërs kwam, die de Romeinse bereden verkenners wisten te verrassen bij de rivier de Sabis. Dankzij de routine waarmee de legionairs reageerden, wonnen de Romeinen het gevecht. Korte tijd later veroverden ze het fort van de Aduatuci, dat is geïdentificeerd bij Thuin. De vraag is nu waar tussen de Aisne en Thuin de Sabis ligt. Het woord is een hapax, dat wil zeggen dat het maar één keer voorkomt in de antieke literatuur, en wel in Caesars eigen verslag.
Even afgezien van het feit dat de vraag waar Hannibal de Alpen overstak totaal irrelevant is en niet beantwoord kan worden: de kwestie is nuttig om uit te leggen hoe veelkleurig de oudheidkunde is. Het begint met een analyse van wat er nu feitelijk in de bronnen staat, vervolgens probeer je te doorgronden hoe de bronnen zich tot elkaar verhouden, en zo stel je vast welke informatie je nu feitelijk hebt. Daarna ga je kijken welke Alpenpassen en routes aan die informatie voldoen.
We hebben twee bronnen, Polybios en Livius. Als je ze leest – ik ga het nu niet uitleggen, u bestelt mijn in januari te verschijnen boek Hannibal in de Alpen maar – zie je dat de verschillen vallen in drie groepen: herformuleringen, kleine verschillen en de inlassingen. Herformuleringen zijn precies dat: Livius vertelt hetzelfde als Polybios maar zet het vaak wat dik aan. De kleine verschillen bieden vier aanwijzingen dat Livius niet Polybios overschrijft maar dat zijn informatie (vermoedelijk via een tussenschakel) teruggaat op een gedeelde bron. Livius is dus niet elimineerbaar. Tot slot zijn er inlassen en een daarvan is een kort zinnetje.
Een tijdje geleden kreeg ik een vraag naar de arabisering van de Maghreb. Anders gezegd: waarom zijn de mensen in het noordwesten van Afrika Arabisch gaan spreken? Vroeger spraken ze immers Latijn en daarvoor woonden er mensen die een taal spraken die ik gemakshalve Numidisch zal noemen. Ook zijn er nog Berbers. Kortom, hoe zit het?
Ik ben geen arabist en elk antwoord dat ik geef moet met een korreltje zout worden genomen. Ik denk echter dat ik wel een paar factoren kan noemen.
Verovering
Primo, de Arabische veroveringen vormden hoe dan ook de beslissende factor. In 647 intervenieerde een Arabisch leger in een burgeroorlog in wat bekendstond als het Exarchaat van Karthago, ofwel het door de Byzantijnen op de Vandalen heroverde Afrika. Bij het huidige Sbeitla versloegen de Arabieren een opstandeling – let op: ze werkten hier samen met de Byzantijnen – en lieten zich vervolgens afkopen. Een kwart eeuw later rukten de Arabieren op tot Kairouan, en weer een kwart eeuw later (in 695 om precies te zijn) viel Karthago. De Byzantijnen heroverden de stad en verloren haar definitief in 698. Daarmee lag de weg naar het westen open. Berbers boden nog weerstand maar in 708 stonden de Arabische troepen aan de Atlantische Oceaan. Drie jaar later staken ze de Straat van Gibraltar over. Het Rijk van Toledo, centraal georganiseerd als het was, viel in één klap.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.