
Stel, je zou iets willen weten over de oude wereld. Dat komt voor. Dan kun je een oude taal leren. Nu verwerf je die niet door even een programmaatje op te laden in je mentale computer. Het vergt jaren. Daaraan helpt geen moedertje lief, maar je kunt het rendement van de onvermijdelijke inspanning verhogen door te beginnen met een taal waarin veel is geschreven. Leespleziermaximalisering. Je begint dus niet met het piepkleine Vroeg-Elamitisch, dat we kennen uit veertig teksten in een pas-ontcijferd schrift, maar met talen die de belofte inhouden van hele boekenkasten aan leesplezier. Grieks of Latijn dus.
Voordeel van het laatste is dat het een levende taal is, waarin je bijvoorbeeld de krant of een kinderboek kunt lezen of de radio beluisteren. Dit contemporaine Latijn ontwikkelt zich en kent neologismen, waarbij er wat discussie bestaat over de vraag of die gebaseerd moeten zijn op antieke vormen of dat leenwoorden uit moderne talen zijn toegestaan. Heet een drone in het Latijn aeria navis sine gubernatore of houd je het toch maar op dronus? Deze discussie speelt natuurlijk bij alle levende talen: vervaardig je een woord uit wat al aanwezig is in de eigen woordenschat of pas je een buitenlands woord aan?
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.