
Een nieuwe koning, een nieuwe oppergod, een nieuwe hoofdstad: toen farao Echnaton de verering van de zonnegod Aton voorschreef aan zijn onderdanen, koos hij ook een nieuwe residentie: Achetaten, “Atons horizon”. Duitse archeologen onderzochten de plaats, tegenwoordig Amarna, al in de jaren 1840. In 1887 ontdekten ze er 382 brieven die ooit deel hadden uitgemaakt van het Egyptische staatsarchief.
Geschreven in het Babylonisch, de taal van de Bronstijd-diplomatie, documenteren de Amarna-brieven de internationale betrekkingen tussen ongeveer 1360 en 1330 v.Chr. (of iets later). We zien dat er vier grootmachten waren: Egypte, de Hittiten, Babylonië en Mittanni (in Oost-Syrië). Hun koningen spraken elkaar aan als broeders. In een wereld zonder algemeen erkend internationaal recht was deze vorm – te doen alsof mensen familie waren – een manier om vreedzame betrekkingen te conceptualiseren. Deze familiebanden, hoe kunstmatig ook, werden zorgvuldig bewaakt. Toen zich een nieuwe speler aandiende die beweerde een grootmacht te vertegenwoordigen, koning Aššur-uballit van Assyrië, kreeg hij te horen dat hij niet moest denken een broer te zijn.
De heersers van de steden waarover zo’n grootmacht de scepter zwaaide (voor Egypte bijvoorbeeld Ashkelon, Jeruzalem, Megiddo of Sidon) stonden per definitie lager in de hiërarchie. De stadsvorsten richtten zich pas tot de farao na zich eerst schriftelijk “zevenmaal en nog eens zevenmaal” ter aarde te hebben geworpen. Daarna volgt dan correspondentie die tot vervelens toe gaat over wat de buren nu weer verkeerd hebben gedaan. De stadsvorsten bewijzen daarmee dat ze zélf wel trouw zijn aan de farao en hopen dat die zich voor hun karretje laat spannen.
Rib-Hadda
Een van de stadsvorsten was Rib-Hadda van Byblos. Als bestuurder van Byblos was hij de eerste onder de mindere heersers. Zoals de trouwe lezer van deze blog inmiddels weet, had de havenstad al bijna twee millennia lang cederhout, olie en hars geleverd aan het hof in Egypte. Vanaf het begin was deze handel geconceptualiseerd als de uitwisseling van geschenken: in Egypte werd het hout aanvaard als geschenk aan de farao, die op zijn beurt cadeaus stuurde naar de tempel van Ba’alat Gubla, de “Dame van Byblos”.

Zij speelde ook een rol in de Egyptische mythologie, al noemden de Egyptenaren haar Hathor. Dit gaf de vorst in Byblos aanzienlijke invloed. Rib-Hadda deinst er niet voor terug de hoop uit te spreken “dat de Dame van Byblos macht zal geven aan mijn heer, de koning”. Hoewel we aan de oprechtheid van de wens niet hoeven twijfelen, benadrukt Rib-Hadda zo wel zijn eigen belang.
Of het handig was zoiets te schrijven aan een farao die slechts één god aanbad, tja. Rib-Hadda ervoer weinig steun. Zijn brieven documenteren hoe hij voor allerlei problemen komt te staan en uiteindelijk zijn koninkrijk moet ontvluchten. Echnaton was blijkbaar onvoldoende geïnteresseerd.
Ummahnu
Dat was niet altijd zo geweest. Echnatons vader Amenhotep III (r.1388-1350) had meer respect betoond aan de Dame van Byblos. We weten dit uit vier brieven over een vrouw met de naam Ummahnu. Drie daarvan zijn gericht aan de koning van Egypte, de vierde was een boodschap van Rib-Hadda aan een Egyptische bestuurder genaamd Amminapa.

Uit deze brieven kunnen we afleiden dat Ummahnu werkte voor de tempel van de Dame van Byblos, dat ze in Egypte verbleef en dat haar afwezigheid leidde tot problemen in Byblos. Rib-Hadda verzoekt het Egyptische hof haar terug te sturen. Herhaaldelijk vraagt hij:
Is Ummahnu – en Milkuru haar man – geen dienares van de machtige Dame van Byblos? Laat haar brengen naar de rabu van de Dame van Byblos!
Een rabu, “grote”, was een belangrijke beambte. In de diplomatieke taal van die tijd kan de titel slaan op de majordomus van het paleis, op een legercommandant, op de beheerder van een heiligdom of op het diensthoofd van een ambassade. In dit geval zal het gaan om een van de laatste twee betekenissen. In elk geval was de terugkeer van Ummahnu een Chefsache.
Desondanks moest Rib-Hadda zijn verzoek herhalen. In een van de brieven vraagt de stadsvorst of Ummahnu kan terugkomen voor het wijnfeest. Als de festiviteiten in Byblos, zoals zoveel antieke wijnfeesten, plaatsvonden in de oogsttijd, zal het verzoek wel betekenen dat dit moest gebeuren voor het einde van het vaarseizoen.
Grote verantwoordelijkheden
We weten niet waarom Ummahnu in Egypte was en waarom ze werd opgehouden. Dat is ook wat deze vier brieven zo interessant maakt. In de literatuur uit de Bronstijd horen we zelden over vrouwen die buitenlandse reizen maakten. Koninklijke huwelijken zijn de voornaamste uitzondering. Ummahnu’s reis lijkt echter deel te hebben uitgemaakt van haar werkzaamheden voor de Dame van Byblos. Ze moet dus een zeer belangrijke medewerkster zijn geweest. Ze had grote verantwoordelijkheden, al weten we niet of die religieus, diplomatiek of commercieel van aard zijn geweest.

Dat Rib-Hadda haar aanduidt als een dienares (amtu) van de Dame van Byblos, is overigens een tikje misleidend. Het suggereert een ondergeschikte status, maar titels als “dienaar van god” waren en zijn gangbaar. Denk maar aan Fenicische namen als Abdastart en Abdeshmun of de Arabische namen Abdallah en Abdalrahman. In het toenmalige wereldbeeld was de mensheid sowieso geschapen om de goden te dienen. De aanduiding “dienares” zegt dus weinig over de status van Ummahnu. Je stuurt trouwens geen rabu om een gewone slavin op te halen.
Gezant?
Misschien was Ummahnu een gezant. In de Late Bronstijd was het gebruikelijk dat koningen bevriende diplomaten langere tijd aan hun hof hielden. Zij hadden interessante verhalen te vertellen over verre en vreemde landen. We kennen brieven waarin een koning verzoekt om de terugkeer van een gezant. Zoiets kan ook Ummahnu zijn overkomen, zeker als ze haar talen een beetje sprak en een vrolijke conversatie had.
Het lijkt er dus al met al op dat Ummahnu een prominente dame was, die een eigen rol speelde in de internationale diplomatie. Dat geen vijfde brief is bewaard, suggereert dat de affaire een voor Rib-Hadda bevredigend einde heeft gehad. Ummahnu zal dus wel zijn teruggekeerd naar haar huis en haar echtgenoot Milkuru.
PS
De expositie over Byblos in het Rijksmuseum van Oudheden duurt nog tot 12 maart.
Dit vond ik een boeiend stukje voor het slapen gaan.
En ook bij het opstaan, vóór het lezen van de krant. Is er geen aanwijzing dat Ummahnu een gijzelaar was?
Ik denk dat Rib-Hadda dan een andere toon zou hebben aangeslagen. Excuses voor wangedrag of zoiets.
Van antropologen heb ik geleerd dat het benadrukken van familierelaties belangrijk is om ‘de boel’ bij elkaar te houden. Zo vertelden ze dat in Turkije er veel mensen neven worden genoemd, ook als het heel verre neven zijn. Het voorbeeld van de van koningen die elkaar broeders noemen vind ik prachtig en past geheel in het benoemen van familierelaties.
Toch ook vaak: van je familie moet je het maar hebben…
Toen Napoleon zich tot keizer had gekroond probeerde hij ook ingang te krijgen bij de gevestigde vorsten door hen brieven te gaan sturen met de aanhef ‘mijn broeder’. De Britse koning George III b.v. ging daar niet op in.
Na de slag bij Austerlitz kon de Oostenrijkse keizer er niet meer onderuit dat wel te doen.