Het Labyrint (1)

Munt uit Knossos (Liebieghaus, Frankfurt am Main)

Het verhaal is bekend genoeg. Minos, koning van Knossós op Kreta, bezat een bijzonder huisdier. Het beest was het product van een slippertje van Minos’ echtgenote met een stier, en luisterde (of niet) naar de naam Minotaurus. Het hybride – half-stier half-mens – en ook nogal woeste dier ontving een passende behuizing in een speciaal voor hem ontworpen doolhof waar hij zonder hulp nooit uit zou kunnen komen: het labyrint.

Omdat het beest zich bij voorkeur voedde met Atheense jongens en meisjes, en koning Minos de jaarlijkse levering daarvan kon afdwingen, stuurden de Atheners ten slotte hun held Theseus op het monster af om hem mores te leren. Theseus begaf zich in het labyrint, doodde de Minotaurus, en vond de uitgang van het labyrint dankzij de afgewikkelde draad van een knot wol die hem bij de ingang door Minos’ dochter Ariadne ter hand was gesteld.

Labyrint

Zo ongeveer luidt de antieke mythe. Het woord labyrint (in klassiek Grieks λαβύρινθος, labúrinthos) is in de Oudheid een soortnaam voor een groot gebouw met een wirwar van gangen en vertrekken. De eerste vermelding in de Griekse literatuur van een labyrint vinden we bij de geschiedschrijver Herodotus (ca. 485 – 425 v.Chr.), die erg onder de indruk is van een labyrint bij de Egyptische plaats Krokodeilopolis (Krokodillenstad, nu: Hawara, op 100 km ten zuiden van Cairo):

De grootte van de piramiden mag dan iedere beschrijving tarten, en stuk voor stuk zijn ze de  gelijke van heel wat grote Griekse gebouwen bij elkaar  – maar het labyrint overtreft zelfs de piramiden. Het heeft twaalf overdekte hallen, met poorten tegenover elkaar. (…) Verder zijn er nóg twee soorten vertrekken: sommige onder de grond, andere erboven, in totaal drieduizend.

Hoewel Herodotus het verderop terloops over ‘kronkelende gangen’ heeft, lijkt de essentie van het Egyptische labyrint er voor hem toch vooral in te bestaan dat het uit enorm veel vertrekken bestaat, en dus niet dat het per se lastig is er een uitgang te vinden. (Het Egyptische labyrint wordt tegenwoordig geïdentificeerd met de tempel die deel uitmaakte van het piramidecomplex van farao Amenemhet III [1842-1797 vC.]).

Theorieën

Niettemin: het was de mythe over het labyrint op Kreta die al vroeg de aandacht van oudheidkundigen van allerhande snit trok.

Oudhistorici suggereerden dat de mythe over het Kretenzische labyrint een reminiscentie zou kunnen zijn aan een tijd waarin Athene schatplichtig was geweest aan overheersing vanuit Kreta. Daarentegen wezen anderen erop dat in de vroegste bronnen die over Minos en Theseus spreken (bijvoorbeeld Homerus, ca. 700 v.Chr.) de laatste op Kreta helemaal geen Minotaurus doodt die jaarlijks Atheense jongens en meisjes verslond. Dat laatste element lijkt veeleer een latere, Atheense, toevoeging aan de mythe. Trouwens: een doolhof (waaruit althans theoretisch ontsnapping mogelijk is) aanleggen om er een wild beest in te houden ligt ook niet meteen voor de hand. Er lijken dus (minstens) twee verhalen te zijn gecombineerd.

Taalkundigen maakten op hun beurt duidelijk dat het woordje ‘labyrint’ (in klassiek Grieks λαβύρινθος, labúrinthos) niet alleen geen Indo-Europese etymologie heeft, maar ook een evident kenmerk van Pre-Grieks vertoont: het element –nth-. Het zal dus wel een woord zijn geweest van inwoners van het gebied dat nu Griekenland heet vóórdat het Grieks daar z’n intrede deed. Maar wat bedoelden ze ermee?

En godsdiensthistorici attendeerden op het aloude gebruik van het labyrint als symbool, namelijk van initiatie, de overgang naar een nieuwe levensfase. Voordat je je opnieuw kunt oriënteren moet je de oude oriëntatie eerst kwijtraken. Had de mythe zich misschien ontwikkeld uit een ritueel?

Archeologisch onderzoek

Dat was ongeveer de stand van zaken toen in 1898 Kreta, tot dan toe onderdeel van het Ottomaanse Rijk, een autonome staat werd. Al twintig jaar eerder had de Kretenzische zakenman (en amateur-archeoloog) Mínos Kalokerinós gegraven in de heuvel waaronder Knossós lag: het stuk land behoorde toe aan zijn vader. Maar al na drie weken hadden de Turkse autoriteiten hem gesommeerd daarmee  op te houden. Niettemin was Kalokerinós er in die korte tijd in geslaagd verschillende vertrekken met daartussen gangen van een flink gebouw bloot te leggen.

Na het vertrek van de Turken zag Arthur Evans, conservator van het Ashmolean Museum in Oxford, zijn kans schoon. In de lente van 1900 begon hij zijn opgravingen. Al snel schreven de kranten dat hij een paleis ontdekt had

dat tot den zogenaamden Mycenischen tijd behoort. Hij vond er onder andere muurschilderingen met figuren in natuurlijke grootte en een fraai versierde badkamer.

Die ‘Mycenischen tijd’ (1600-1100 vC.) bleek een misverstand: het paleis in Knossos was  onderdeel van een aanzienlijk oudere cultuur. Voor Evans was het duidelijk: hij had het paleis van Minos opgegraven. Dat hij de bijbehorende cultuur de naam ‘Minoïsch’ gaf, was niet meer dan logisch.

[Wordt vervolgd.

Dank je wel Gert Knepper, voor weer een mooie bijdrage!]

Deel dit:

12 gedachtes over “Het Labyrint (1)

    1. Arjen Dijkgraaf

      En dan blijkt het helemaal geen labyrint te zijn maar gewoon één lange gang. Zegt dat iets over de mythe of over de ontwerper van de munt?

  1. Roger Van Bever

    Dag Gert, een leuk stuk!

    …Dat laatste element lijkt veeleer een latere, Atheense, toevoeging aan de mythe…

    Wat die mythe betreft: die was al ruim voor de VIIe eeuw v. Chr. bekend maar berustte vooral op orale overlevering. Er is niets van die zgn. ‘Theseïde ‘ op papier overgebleven. Theseus’ heldendaden worden daarin vooral bezongen als doder van Kentauren en ook van de Minotaurus. Dat laatste klopt meer dan waarschijnlijk niet, ook gezien de structuur van een labyrint door de archeologische vondsten die je beschrijft niet bevestigd worden.

    Echter, in de loop van de Ve eeuw voor Chr. gebruikt de machtige politicus en strateeg Cimon (Κίμων) de legende van Theseus om er een machtige en krijgshaftige held van te maken om de eendracht onder de Atheense burgers te vergroten : Cimon promoveert hem niet alleen tot de stichter van Athene, de uitvinder van de Atheense kalender, en zelfs tot de uitvinder van de democratie.
    Bovendien gaat hij Atheense religieuze feesten naar hem vernoemen (Theseia).
    Hij vindt als het ware Theseus uit. Dit levert hem, naast zijn militaire successen veel krediet op. Theseus wordt een Atheense god.

    Cimon gaat nog een stap verder: volgens de mythe overlijdt Theseus op het eiland Skyros. Cimon laat zich door het orakel van Delphi óverhalen om op Skyros naar het graf van Theseus te gaan zoeken. Daar legt hij in 476 v. Chr. het graf van een ‘groot krijger’ bloot. Voor hem staat het vast dat dit graf de stoffelijke overschotten van Theseus bevat. Hij brengt de vermeende resten van Theseus met groot ceremonieel naar Athene over. Door op die manier de mythe te kapen ontstaat er een win-win situatie: hij legaliseert als het ware de ‘waarheid’ van de mythe, maar vergroot tevens enorm de cohesie van de Atheners. Ieder jaar worden daar de Theseia ter ere van de held geörganiseerd. Er ontstaat ook een cultus rond zijn ‘vermeende’. Plutarchus geeft een synthese in zijn ‘Parallele Levens’ van de verhalen die er over Theseus geschreven zijn.

    1. Gert M. Knepper

      Dag Roger,
      Dank voor je aanvulling! Ik kan me er helemaal in vinden, behalve vooralsnog in je claim dat de mythe van Theseus die de Minotaurus doodt al “ruim (!) voor de VIIe eeuw” bestaan zou hebben. Daar zou ik dan toch wel graag aanwijzingen voor willen zien; voor zover ik kan overzien duikt die mythe pas in de Ve eeuw in de ons overgeleverde literatuur op. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat hij niet eerder bestaan kan hebben (afwezigheid van bewijs is nog geen bewijs van afwezigheid) – maar ik welke argumenten heb je voor het circuleren van die mythe in, zeg, 900 vC.? Verneem ze graag!

      1. Gert M. Knepper

        Ik was niet duidelijk, excuses: ik bedoelde te zeggen dat de connectie tussen Theseus als doder van de Minotaurus enerzijds, en het labyrint van Knossos anderzijds pas relatief laat opduikt – en ik denk dat jij dat ook bedoelde. Misschien zijn wel het dus wel helemaal eens?! 😉

        1. Roger Van Bever

          Dat bedoelde ik inderdaad, Gert! Zie eind van mijn eerste paragraaf. Er is namelijk geen enkele bron gevonden en de archeologie vindt geen structuren die op een labyrint lijken. Ik ben het met je eens dat pas in de vijfde eeuw begonnen is met het ‘oppimpen’ van het Theseusverhaal en Cimon heeft daar zijn politiek voordeel mee gedaan. 😊

  2. Gerdien_dJ

    In 1956 (vermoed ik) nam mijn moeder ‘Goden, Graven en Geleerden’ uit de bibliotheek mee. Ik heb nu een latere editie afgestoft, en het blijkt dat er nergens gewag gemaakt wordt van Mínos Kalokerinós en een opgraving in Knossos in 1878. Wel staat er dat Schliemann in 1886 Knossos meende te ontdekken, en dat graven mocht van de Turkse overheid maar niet van de landeigenaar. Hoe Arthur Evans wist waar te graven, en of hij het stuk land gekocht had wordt niet vermeld. Oud boek zullen we maar zeggen.

    Was het idee van het paleis en zijn ruïnes ooit vergeten?

    1. Gert M. Knepper

      Knossos heeft een lange geschiedenis. Ook na de klassieke tijd was het belangrijk, als bisschopszetel. Ik denk dat het idee dat er op die heuvel iets te ontdekken viel altijd wel aanwezig is geweest; Kalokerinós wist waar hij moest graven.

  3. Ben Spaans

    De Duitse Wiki over Ceram’s boek https://de.m.wikipedia.org/wiki/G%C3%B6tter,_Gr%C3%A4ber_und_Gelehrte
    Uiteindelijk een roman…
    Heel misschien had ik zoiets ergens door, ik kon me er in de bibliotheek in ieder geval nooit toe brengen het in te kijken.
    Doe dan maar meteen Michener, was ergens het idee, denk ik.
    Ook een beetje een typisch boek zoals Duitse ‘wetenschapsjournalisten’ dat in die tijd produceerden, denk aan Werner Keller’ s ‘De Bijbel heeft toch Gelijk.”

Reacties zijn gesloten.