Het Labyrint (2)

Een beschadigde fresco van een stier uit het labyrint in Knossos

In het vorige blogje over het Labyrint van koning Minos op Kreta behandelde Gert Knepper de eerste historische, taalkundige, godsdiensthistorische en archeologische theorieën.

***

Op 2 januari 1901 meldde de Haagsche Courant:

De berichten die omtrent de verdere vondsten van Evans ontvangen worden zijn zoo buitengewoon, dat men ze, als ze uit Amerika kwamen, voor verzinsels zou houden. Hij zou onlangs niet minder gevonden hebben dan het Labyrinth! (…) Van de frescos zijn slechts brokstukken over, maar een hiervan geeft gedeelten te zien van een krachtigen stier: het… portret van den Minotaurus zelven misschien? Straks vindt hij nog, als mummie, dit ondier zelf.

De krant verwees naar wat de Britse archeoloog Arthur Evans al veel eerder had bedacht. Toen hij in 1894 voor het eerst de opgravingen van Mínos Kalokerinós had bezocht, vond hij dat de architectuur van het paleis op Kreta erg leek op hoe hij zich het labyrint voorstelde. In z’n dagboek schreef hij:

Ik zie geen reden om niet te denken dat de mysterieuze wirwar van gangen het labyrint is.

Met het woordje ‘mysterieuze’ verried de negentiende-eeuwse romanticus uit de school van Troje-opgraver Schliemann zich: aan de gangen van het paleis in Knossós is immers niets intrinsieks mysterieus: ze verbinden, zoals gangen behoren te doen, de ene ruimte met de andere.

Was dit het labyrint?

Maar er waren nog andere redenen waarom Evans meende “het labyrint” gevonden te hebben. De fresco’s met stieren bijvoorbeeld. En de gestileerde stierenhorens van klei of steen die hij overal aantrof. En dan beschikte hij ook nog over een vernuftige taalkundige hypothese. Want in het paleis van Knossos, en trouwens in de hele Minoïsche kunst was de ‘dubbele bijl’ een telkens terugkerend motief. En had de Griekse historicus Plutarchus niet geschreven dat het woord voor ‘bijl’ in het Lydisch (een Anatolische taal) labrys luidde? Voor Evans was de zaak zo klaar als een klontje: het paleis in Knossos was het labyrint, een woord dat wel betekenen moest: het Huis met de Dubbele Bijl.

Minoïsche dubbele bijl (Museum für Kunst und Gewerbe, Hamburg)

Maar zo duidelijk was dat natuurlijk helemaal niet. De oppervlakkige gelijkenis tussen labrys en labýrinthos duidt bepaald niet per se op verwantschap tussen beide woorden – nog afgezien van de vraag waarom men in Knossós een Lydisch woord zou  gebruiken om het paleis aan te duiden.

Heiligdom

Een laatste ontwikkeling dateert uit de jaren vijftig van de vorige eeuw. Op een in Knossós gevonden Myceens (dus Grieks) kleitablet (Gg 702) met daarop een tekst in het Lineair B, lezen we:

da-pu2-ri-to-jo po-ti-ni-ja me-ri [amfoor] 1,

oftewel

dapurinthoio potnia meli [amfoor] 1,

wat neerkomt op

Onze Lieve Vrouwe van het Labyrint, 1 amfoor honing.

Cn1287

Of eigenlijk ‘van het Dapyrint’, maar de afwisseling d/l vinden we vaker bij woorden van Pre-Griekse origine (vgl. Odysseus en Ulysses). Hier gaat het dus om een godin aan wie één amfoor honing is toegezegd of geschonken. ‘Van het Labyrint’ zal hier verwijzen naar het heiligdom waarin ze gedacht werd te wonen.

En om het nog interessanter te maken: eveneens in de jaren vijftig werd in Pylos, op het Griekse vasteland, een kleitablet (Cn 1287) gevonden met op de voorkant een opsomming van mensen en geiten. Maar op de achterkant prijkt zowaar… een doolhof.

Kortom

Samenvattend: we hebben een Pre-Grieks woord labúrinthos of dabúrinthos waarvan we de oorspronkelijke betekenis niet kennen. We hebben een Minoïsch paleis in Knossós met gangen en trappen en plaatjes van stieren, en gestileerde dubbele bijlen. We hebben een Myceense godin van het Labyrint, en ergens anders een Myceens plaatje van een doolhof. En we hebben een klassieke Griekse mythe over een labyrint (= doolhof) met daarin een Minotaurus, in Knossós. En, o ja: ook nog een Lydisch woord labrys dat ‘bijl’ betekent.

Het is verleidelijk om al die gegevens te zien als een recept voor één gerecht, de allesomvattende labyrint-theorie. Zo’n gerecht zou er dan misschien zo kunnen uitzien: de klassieke mythe is vooral geïnspireerd door de ruïnes van het paleis in Knossós, waardoor het woord labúrinthos (dat misschien oorspronkelijk iets als ‘tempel met meerdere ruimtes’ betekende) vooral ‘voormalig doolhof in Knossós waarin een stierachtig monster woonde’ ging betekenen. Het kleitablet met het doolhof, en het Lydische labrys passen dan slecht in het gerecht, maar dat geeft natuurlijk niets.

Maar de waarheid is: we weten niet hoe het zit.

[Dank je wel Gert Knepper, voor weer een mooie bijdrage!]

Deel dit:

7 gedachtes over “Het Labyrint (2)

  1. FrankB

    “Ik zie geen reden om niet te denken dat de mysterieuze wirwar van gangen niet het labyrint is.”
    Precies hierom geven simpele geesten als de mijne de voorkeur aan wiskunde – we hebben hier een drievoudige ontkenning. In andere talen (dan wiskunde) is het totaal onduidelijk wat Evans nou dacht – wel of geen labyrint? Dat noem ik nou een mysterieuze wirwar.

    1. Gert M. Knepper

      Haha, dat was een inderdaad wel heel mysterieuze formulering. Inmiddels verbeterd, met dank voor de mathematische oplettendheid!

  2. Huibert Schijf

    Leuk detail. Ooit las ik het spannende boek van John Chadwick over de ontcijfering van Lineair B. Maar wat die teksten bleken te bevatten was taalkundig interessant maar inhoudelijk nogal teleurstellend: het waren inventarislijsten. Maar wie daar goed in thuis is, weet weet er toch iets interessants in te ontdekken, zoals hierboven Gert Knepper laat zien.

  3. Merit

    “waarom men in Knossós een Lydisch woord zou gebruiken om het paleis aan te duiden”

    Toch niet zo vreemd gezien de mega invloed van de oud oosterse en egyptische culturen op Kreta, zoals beschreven in o.a.
    1. Jean Vercoutter, L’ Egypte et le Monde Egéen, 1956 (dit boek is online)
    2. Wolfgang Helck, Die Beziehungen Ägyptens und Vorderasiens zur Ägäis bis ins 7. Jahrhundert v. Chr. Von Rosemarie Drenkhahn durchgeshene und bearbeitete Neuauflage, 1995.

    Als voorbeeld van wederzijdse betrekkingen moge dienen de oorbel van Nefer.t-ari.
    https://nl.m.wikipedia.org/wiki/Nefertari_(19e_dynastie)
    Nefer.t-ari’s oorbellen zijn geïdentificeerd als 4 sets van Aegeïsch zilver, hetgeen wijst op de hechte banden tussen het Egyptisch hof en de Myceense wereld, aldus het artikel ‘The Egyptian interest in Mycenaean Greece’ van Jorrit M. Kelder in JEOL (Jaarbericht Ex Oriente Lux) nr 42 uit 2010 (online).

    1. De wisselwerking tussen de Egeïsche en Egyptische Bronstijdculturen is zeker een gegeven. Ik denk ook aan de muurschilderingen in Avaris.

      Toch denk ik dat een LYDISCHE invloed op MINOÏSCH Kreta niet zo plausibel is. De Lydiërs leefden immers een paar eeuwen na de ondergang van de Minoïsche cultuur. Wat weer wel mogelijk is, is dat de Egeïsche Bronstijdcultuur een Luwisch substraat heeft gehad dat heeft overleefd in Lydië. En hoewel de mogelijkheid bestaat dat bijvoorbeeld het Lineair-A een vorm van Luwisch weergeeft, niet kan worden uitgesloten, zou ik voorlopig terughoudend zijn.

      Overigens waardeer ik uw gewoonte te verwijzen naar secundaire literatuur, buitengewoon.

Reacties zijn gesloten.