
Ooit toonde het museum van Bagdad hoe in het oude Mesopotamië de beschaving was ontstaan. Zo’n vijfduizend jaar geleden verrezen aan de oevers van de Eufraat en Tigris de eerste steden en vestigden de eerste koningen hun macht. Het schrift ontstond, juristen, dichters en geleerden traden aan, en voor het eerst werd geschreven over de grote levensvragen. Een kwart miljoen voorwerpen in de museumvitrines en magazijnen illustreerden het proces. Tot op 10 april 2003 de plundering begon.
Hoe kon het zover komen? De plunderaars waren in elk geval geen vrome moslims die voorwerpen uit de ‘tijd der onwetendheid’ kapotsloegen. Ze namen namelijk tevens de moeite de catalogi, foto’s en digitale inventarissen te vernietigen. Zoiets doe je alleen om te verhinderen dat de gestolen voorwerpen ooit worden geïdentificeerd. Met andere woorden: als je antiquiteiten wil verkopen op de zwarte markt.
Het lijkt er dus op dat de plundering is voorbeid door kunsthandelaars, en het staat inderdaad vast dat enkele kooplieden al in de weken vóór de Amerikaanse inval aanwezig waren in Bagdad. De curatoren van het museum waren daarvan op de hoogte en brachten een deel van de collectie over naar de Centrale Bank. Weliswaar liep die tijdens de bevrijding van de stad schade op en kwam de kluis onder water te staan, maar bijvoorbeeld de gouden juwelen uit de Assyrische koninginnegraven zijn behouden. Andere voorwerpen zijn gered door ze onder te brengen in geheime vertrekken onder het museum.
Deze reddingsoperatie schijnt onbekend te zijn geweest aan de onderzoekscommissie van het Amerikaanse leger, die in 2008 heeft geopperd dat het museumpersoneel een rol heeft gespeeld bij de diefstal. Dit is echter weinig overtuigend: het verklaart bijvoorbeeld niet waarom de plunderaars zich niet met sleutels maar met bijlen toegang verschaften tot de 120 kantoren in het museum.
Is het commissierapport een cover-up? Het Amerikaanse leger heeft in elk geval enkele dingen gedaan die het liever niet aan de grote klok hangt. Het lijkt erop dat in het museum Irakese sluipschutters waren gesignaleerd, dat daarom een tank en enkele soldaten ter plekke waren, dat zij bij het begin van de plundering om versterking hebben gevraagd en dat hun superieuren dit verzoek doorspeelden naar het ministerie van defensie. De eerste Amerikaanse ambassadeur in het bevrijde Irak, Barbara Bodine, heeft in 2007 toegegeven dat het Pentagon heeft bevolen de plundering niet tegen te gaan.
Als de Amerikanen de plundering van het museum hadden beoogd, hadden ze het niet efficiënter kunnen doen. Met dezelfde accuratesse bereikten ze – ondanks een storm van waarschuwingen door vooraanstaande archeologen – de vernietiging van Babylon en Ur: ze richtten er militaire bases in.
Babylon, ooit de culturele hoofdstad van de wereld, werd voorzien van een dozijn tankgrachten. Zwaar legermateriaal reed af en aan over het antieke plaveisel. In de zandzakken bij de wachtposten zaten antieke kleitabletten, aardewerk, botten en bakstenen met inscripties. Bij de aanleg van een helikopterveld werden chemicaliën gebruikt die het bodemarchief aantastten. In Ur was het niet anders. De directeur van de Irakese archeologische dienst, aan wie aanvankelijk de toegang was geweigerd, stelde bij zijn tweede bezoek vast dat de voornaamste poort van de basis is gebouwd op een van de belangrijkste vindplaatsen.
Toch gaat het te ver te stellen dat de Amerikanen willens en wetens het cultureel erfgoed van hun verslagen tegenstander vernietigden. Het grandioze Irakese verleden zou een basis van gedeelde trots hebben kunnen zijn voor de sji’ieten, Koerden en soennieten, en de Amerikanen lijken zich het potentieel voor ‘nation building’ te hebben gerealiseerd. De vernietiging zal dus geen opzet zijn geweest, maar Rumsfelds verklaring dat ‘stuff happens’, is niet werkelijk bevredigend.
Intussen zijn er positieve ontwikkelingen. De militaire basis in Babylon is inmiddels ontruimd. Nadat een team Duitse onderzoekers de schade heeft opgenomen, besloten het Getty Conservation Institute en het Wereldmonumentenfonds een project te financieren om de stad enigszins te herstellen. Momenteel zijn er elf archeologische teams actief, en incidenteel verschijnt weer eens een persbericht dat meldt dat ergens een nog onbekende nederzetting is gevonden. Het Britse leger, het British Museum en de Irakese archeologische dienst werken aan een plan voor het zuiden van Irak, terwijl in het noorden de Koerdische stad Irbil inmiddels toeristen ontvangt.
Veel gestolen oudheden zijn inmiddels teruggevonden. Het geplunderde museum is alweer enigszins en heeft, dankzij een Japanse donatie, een nieuw restauratie-atelier. Weliswaar is het museum alleen geopend als hoogwaardigheidsbekleders op bezoek komen en zijn honderden voorwerpen nog steeds zoek, maar de ommekeer is onmiskenbaar.
[Eerder verschenen in De Pers, 24 juni 2008]
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.