Tussen Oudheid en Middeleeuwen

Vier “Domburg-fibulae” uit de overgangstijd van Oudheid naar Middeleeuwen (Museum Dorestad, Wijk bij Duurstede)

Het leek ooit zo gemakkelijk, het verdelen van de geschiedenis. Eerst was er de Oudheid; dan kwamen de Middeleeuwen; en in de Renaissance begon dan de geschiedenis van onze eigen westerse cultuur. Maar het bleef niet zo gemakkelijk. In de negentiende eeuw verdubbelde de Oudheid in lengte en breidde het tijdvak zich uit naar Egypte en het Midden-Oosten, terwijl in de twintigste eeuw steeds duidelijker werd dat de cesuur tussen het Laat-Romeinse Rijk en de duistere Middeleeuwen niet was wat ze zou moeten zijn.

Ik herinner me met hoeveel plezier ik tijdens mijn studie Mahomet et Charlemagne (1937) heb gelezen, het boek waarin de Belgische historicus Henri Pirenne bewees dat de “barbaren” heel snel door de Romeinse beschaving waren geassimileerd. Een mijlpaal in de geschiedschrijving, en als er tegenwoordig wat lacherig over dit boek wordt gedaan, is het omdat Pirenne tevens suggereerde dat de echte breuk de opkomst van de islam was geweest, die het Middellandse Zee-gebied in tweeën zou hebben gebroken en een obstakel vormde voor interregionale handel. Einde van de handel, einde van de steden, einde van de gemonetariseerde belastingen, einde van de scholen, einde van de klassieke beschaving. Pirenne schreef dit voordat archeologen bewezen dat de economische instorting in feite voorafging aan de Arabische expansie, maar zelfs waar hij zich vergiste, toonde Pirenne de weg vooruit: de overgang van de Oudheid naar de Europese Middeleeuwen moet niet geïsoleerd worden behandeld, maar samen met de opkomst van de islam.

Even intrigerend vond ik tijdens mijn studie een essay van Chris Wickham, getiteld “The Other Transformation” (Past and Present 103 [1984]), waarin de Oxfordhistoricus beschreef hoe het Romeinse Rijk zich de vergetelheid in delegeerde. Ik las het in 1992 en was er diep van onder de indruk, en hoewel ik me sindsdien steeds meer heb toegelegd op oude geschiedenis en archeologie, ben ik de naam van de auteur nooit vergeten, en was ik me bewust dat “de Late Oudheid” steeds meer uitgroeide tot een eigen tijdvak (dus geen overgangsfase) tussen de “echte” Oudheid en de “echte” Middeleeuwen.

Toen Wickham in 2009 The Inheritance of Rome. A History of Europe from 400 to 1000 publiceerde, kon ik het niet weerstaan. Er is veel debat over deze periode en dit boek – in feite de nieuwe synthese – bood me een kans alles weer even op een rijtje te hebben.

Ik werd niet teleurgesteld. Het boek begint met een historiografische schets die zoveel van de opwinding opriep die gepaard is gegaan met “de uitvinding” van het nieuwe tijdvak, dat ik vooral jaloers was. Daarop volgen delen over het uiteenvallen van het Romeinse Rijk, het ontstaan van nieuwe politieke eenheden in het westen, Byzantium en het Kalifaat in het oosten, en tot slot de opkomst van het Karolingische Europa. Het is moeilijk om The Inheritance of Rome samen te vatten, want veel was nieuw voor mij, en zelfs waar Wickham schreef over zaken waarover ik denk iets te weten, weet hij het steeds zo te formuleren dat het toch verrassend was.

Een belangrijke karakteristiek is dat hij de geschiedenis van tijd tussen Theodosius I en Otto III, Augustinus van Hippo en Al-Mansur van Al-Andalus, Synesios van Kyrene en koning Knut probeert aan te bieden in haar geheel. We lezen niet slechts over keizers, koningen en kaliefen, maar ook over filosofen, geestelijken en boeren. Wickham concentreert zich daarbij zo sterk op de wijze waarop kapitaal werd verworven en verdeeld, dat het niet overdreven is te stellen dat dit het belangrijkste structurerende principe is van het boek (en dus niet de chronologie). Dat maakt het boek misschien wat ontoegankelijk, maar ik denk dat Wickham de juiste keuze heeft gemaakt. The Inheritance of Rome is een machtig boeiend boek, juist omdat het niet het standaardverhaal biedt dat we al denken te kennen. De stof is weer als nieuw.

Het doel van Chris Wickham is namelijk niet om de gebruikelijke verhalen over, pakweg, het ontstaan van de nationale identiteiten opnieuw te vertellen of een tijdperk te schetsen waarin de verworvenheden van de Oudheid lagen te sluimeren tot ze tijdens de Renaissance weer ontwaakten. In plaats daarvan probeert hij, als was hij een negentiende-eeuwse historist, gebeurtenissen en feiten te presenteren zonder een groot en misleidend kader. Meer dan vijfhonderd bladzijden lang benadrukt hij de verschillen en vermijdt hij generaliseringen (een andere reden waarom dit boek zo moeilijk kan worden samengevat).

Pas in het laatste hoofdstuk probeert hij zijn eigen Grote Verhaal te construeren: het einde van het Romeinse Rijk in het westen, de Arabische veroveringen in het oosten, het ontstaan van staten met expliciet morele ambities, de gelijktijdige instorting van deze staten in het westen en het Abbasidische Kalifaat, en het ontstaan van stabiele hiërarchieën.

Ik ben geen specialist. Vermoedelijk hebben specialisten wel redenen om over details te klagen, maar ik vond The Inheritance of Rome overtuigend en hoop dat toekomstige historici hun materiaal vaker op deze wijze presenteren. Geschiedenis is meer dan een verhaal over koningen en Grote Verhalen dienen sceptisch te worden bezien.

Deel dit:

Een gedachte over “Tussen Oudheid en Middeleeuwen

  1. Ga ik dus ook lezen, want ik kom er steeds meer achter dat die hele overgang van de klassieke wereld naar de ‘middeleeuwen’ gewoon nooit goed is overgekomen in de historiografie. Het was altijd die grens die niet door de specialisten van het één en van het ander niet overgestoken werd. Jullie hebben in de Rand van het Rijk een aanzet voor Nederland gegeven, nu wil ik dat wel eens over Europa lezen.

Reacties zijn gesloten.