
Het leek ooit zo gemakkelijk, het verdelen van de geschiedenis. Eerst was er de Oudheid; dan kwamen de Middeleeuwen; en in de Renaissance begon dan de geschiedenis van onze eigen westerse cultuur. Maar het bleef niet zo gemakkelijk. In de negentiende eeuw verdubbelde de Oudheid in lengte en breidde het tijdvak zich uit naar Egypte en het Midden-Oosten, terwijl in de twintigste eeuw steeds duidelijker werd dat de cesuur tussen het Laat-Romeinse Rijk en de duistere Middeleeuwen niet was wat ze zou moeten zijn.
Ik herinner me met hoeveel plezier ik tijdens mijn studie Mahomet et Charlemagne (1937) heb gelezen, het boek waarin de Belgische historicus Henri Pirenne bewees dat de “barbaren” heel snel door de Romeinse beschaving waren geassimileerd. Een mijlpaal in de geschiedschrijving, en als er tegenwoordig wat lacherig over dit boek wordt gedaan, is het omdat Pirenne tevens suggereerde dat de echte breuk de opkomst van de islam was geweest, die het Middellandse Zee-gebied in tweeën zou hebben gebroken en een obstakel vormde voor interregionale handel. Einde van de handel, einde van de steden, einde van de gemonetariseerde belastingen, einde van de scholen, einde van de klassieke beschaving. Pirenne schreef dit voordat archeologen bewezen dat de economische instorting in feite voorafging aan de Arabische expansie, maar zelfs waar hij zich vergiste, toonde Pirenne de weg vooruit: de overgang van de Oudheid naar de Europese Middeleeuwen moet niet geïsoleerd worden behandeld, maar samen met de opkomst van de islam.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.