Een cesuur in de geschiedenis

Perzische gouden schaal (Reza Abbasi-museum, Teheran)

In het negentiende-eeuwse beeld van de geschiedenis vormt de totstandkoming van het Perzische wereldrijk en de hereniging van het oude Nabije Oosten onder één vorst, waarover ik onlangs blogde, een cesuur. Griekenland wist namelijk buiten dit wereldrijk te blijven en daar begon de geschiedenis opnieuw. Met een beschaving die, zo meende men destijds, humanistischer, rationeler, creatiever was dan die van het Nabije Oosten. Die zou religieus, mystiek, obscurantistisch en behoudend zijn geweest.

Een logisch vooroordeel

Dat beeld was in de negentiende eeuw niet onlogisch. In 1822 ontcijferde Champollion het hiërogliefenschrift, rond 1850 slaagde Rawlinson erin het Babylonische spijkerschrift te ontraadselen. Archeologie in het Ottomaanse Rijk was moeilijker dan in Italië. Er was lange tijd simpelweg weinig informatie. Bovendien verdeelden de universiteiten, de innovatieve Berlijnse voorop, de bestudering van de Oudheid over afdelingen die waren gewijd aan hetzij klassieke, hetzij Semitische letteren. De Babylonische literatuur kwam zo op dezelfde afdeling als de Hebreeuwse. Zodoende kwam bij de bestudering van het spijkerschriftmateriaal de nadruk als vanzelf te liggen bij de voor Bijbelstudie relevante teksten. Dat de onderzoekers het eerst teksten publiceerden met een religieuze inslag, versterkte het vooroordeel dat de oosterlingen mystiek van aard waren geweest.

Lees verder “Een cesuur in de geschiedenis”