Renan, Renan, steeds Renan (4)

Ernest Renan, de ontdekker van het oude Fenicië

[Dit is het laatste van vier stukjes over een Franse geleerde die ik werkelijk overal lijk tegen te komen. Het eerste was hier.]

Ik heb nu driemaal geblogd over de Franse geleerde Ernest Renan, die, zoals zoveel van zijn tijdgenoten, dacht vanuit een sjabloon over oostelijke, Semitisch-sprekende, nomadische, religieuze volken en westelijke, Indo-Europees-sprekende, in steden wonende, meer filosofisch ingestelde volken. De sjabloon is onhoudbaar, maar Renan was niet de enige die meende dat er een karakterverschil bestond tussen Oost en West. Nog altijd zijn er kwakhistorici die denken dat de Griekse overwinning in de Perzische Oorlogen verhinderde dat het ontluikende, verondersteld vrije westen zou zijn gesmoord door het tirannieke, verondersteld mystieke oosten.

Wat Renans ideeën in positieve zin onderscheidde van deze in feite pre-wetenschappelijke opvattingen, was dat hij de sjabloon niet voor vanzelfsprekend aannam, maar kritisch doorlichtte. Ibn Rushd behoorde, als Arabischsprekende, tot de oosterse wereld, maar was toch een filosoof die de westerse wereld had helpen vormen. Omgekeerd kon Renan van Jezus van Nazaret stellen dat deze altijd in zijn joodse (Semitische) wereld was gebleven: daar paste de sjabloon volgens hem dus wel.

Renan beperkte zich niet tot óf Griekenland en Rome óf het Nabije Oosten: over beide had hij iets te melden. Hij beperkte zich bovendien niet tot één tijdperk: de Oudheid boeide hem evenveel als de Middeleeuwen, terwijl hij ook een beroemd essay heeft geschreven over het karakter van het nationalisme en daarnaast de eigentijdse discussie niet schuwde. Wat ik pas kort geleden ontdekte, was dat hij bovendien een van de eerste archeologen was. Hij is de ontdekker van Fenicië, en hoewel ik de naam al op wel honderd manieren was tegengekomen, verbaasde dit me toch.

Let wel, we hebben het over 1860. Als wetenschap bestond de archeologie nog niet, maar er werd al wel gegraven – denk aan Pompeii en Voorburg. Het zou echter nog tien jaar duren tot Schliemann de stratigrafische methode ontwikkelde en we echt van een wetenschap kunnen spreken.

Renans kans kwam toen Napoleon III, die zich vaak opwierp als beschermer van christelijke minderheden, intervenieerde in Libanon om de maronitische christenen te beschermen tegen de druzen. Zoals zijn oom een groep geleerden had meegenomen toen hij in 1798 naar Egypte was gegaan, zo voegde ook Napoleon III archeologen toe aan zijn expeditieleger.

Helaas was Renans kennis van ruïnes niet groot. Een in Libanon wonende Française vond haar gast een verwaande kwast en verkneukelde zich toen deze eens een Romeins stuk muur aanzag voor een Fenicisch overblijfsel. Niettemin leerde Renan snel en kon hij dankzij de steun van het expeditieleger onderzoek doen in Byblos, Arwad, Sidon en Tyrus.

Hij liet systematisch dagboeken bijhouden – iets nieuws – en werkelijk alles intekenen wat er in te tekenen viel. Een deel van het materiaal uit de later gepubliceerde Mission de Phénicie (1865-1874) is nog altijd relevant, omdat Renans mensen dingen hebben kunnen tekenen die er nu niet meer zijn. De boeken tonen ook dat Renan een wetenschappelijker geest had dan de dappere avonturiers die de Description de l’Égypte hadden gepubliceerd: in dat werk wemelt het van de romantische tekeningen, terwijl de Mission de Phénicie een veel zakelijker toon aanslaat. Ondertussen bleef ook Renan een kind van zijn tijd: zoals de geleerden van Napoleon I allerlei oudheden hadden meegenomen uit Egypte, zo voelde de ontdekker van Fenicië zich vrij talloze oudheden mee te nemen naar het paleis van Napoleon III, het Louvre dus, waar de sarcofagen nog altijd zijn te zien. (Weer een plaats waar ik dacht: “Je komt die kerel ook overal tegen!”)

Wat Renan vond, was opnieuw een uitzondering op zijn sjabloon: de Feniciërs spraken weliswaar een Semitische taal, en dachten dus als Semieten, maar ze woonden in steden. Weliswaar bewees hun lange-afstand-scheepvaart dat ze nog iets nomadisch over zich hadden, maar het was evident dat ze afweken van wat men destijds verwachtte. Renan heeft de sjabloon desondanks niet verworpen. Daarvoor waren de twintigste-eeuwse sociale wetenschappen nodig, die uitlegden hoe je brede generalisaties en lange continuïteiten kunt vaststellen.

De Mission de Phénicie vormde de grondslag van de Libanese archeologie, maar meer dan dat: de hierin gepostuleerde “andersheid” van de Feniciërs, werd in de twintigste eeuw ineens belangrijk voor de Libanezen om te bewijzen dat zij geen gewone Arabieren waren.

Zoals ik al een paar keer aangaf, duikt de naam Renan steeds weer op. Het Jezusonderzoek, de Arabische invloed op de scholastieke filosofie, de nationalismediscussie, de archeologie van Fenicië: hij heeft overal iets over gezegd, en ook al vergiste hij zich vaak, hij dacht wetenschappelijker dan de meeste oudheidkundigen. Hij beperkte zijn bewijsmateriaal niet tot óf oude teksten óf archeologische vondsten; hij beperkte zijn aandacht niet tot óf het Semitische Oosten óf het Grieks-Romeinse Westen; hij beperkte zich niet tot één tijdvak.

En vooral: hij zocht niet slechts naar bewijs vóór een stelling, maar zocht ook aanwijzingen voor het tegendeel. Die denkhouding is nog altijd veel te zeldzaam.

Literatuur

H. Laurens, “Ernest Renan’s Expedition to Phoenicia”, in: Z. Bahrani e.a., Scramble for the Past. A Story of Archaeology in the Ottoman Empire, 1753-1914 (2011) 213-231

Deel dit:

5 gedachtes over “Renan, Renan, steeds Renan (4)

  1. MNb

    “Nog altijd zijn er …”
    Ja. Gisteravond nog kwam ik op militaryhistoryonline.com een artikel tegen van ene Larry Parker genaamd Small causes, great events met de woorden “Had either Darius or Xerxes emerged victorious in any of the Graeco-Persian wars, Greek and, as a result, Western civilization would have been terminated in its infancy”. In zijn CV staat een Bachelor in Geschiedenis aan de Universiteit van Kansas.
    De rest stelt evenmin teleur. “Emperor Frederick III, head of the House of Hapsburg (sic) …. His greatest coup however, was the acquisition of Burgundy, the Netherlands and Belgium setting Austria on the course to Empire” is een ander voorbeeldje.
    Ik heb overwogen de man een email te sturen – domheid moet nu eenmaal bestreden worden – maar ik vrees dat het in dit geval water naar de zee dragen is.

    1. De kwestie is hier, vrij simpel, dat de Angelsaksische traditie bepaalde verworvenheden van de Continentale niet heeft overgenomen. En dat is intriest, want Engels is momenteel de voertaal van de wetenschap.

  2. MNb

    “Weliswaar bewees hun lange-afstand-scheepvaart dat ze nog iets nomadisch over zich hadden”
    Die is leuk. Waren Spanjaarden, Portugezen, Nederlanders, Engelsen en Fransen niet al de hele wereld rondgezeild?

    “Die denkhouding is nog altijd veel te zeldzaam.”
    En dat blijft me verbazen. Bednorz en Müller weerlegden in 1986 de Nobelprijswinnende (1972) BCS-theorie en kregen daarvoor al in 1987 zelf de Nobelprijs. De heren B, C en S hebben er 15 jaar op moeten wachten.

    1. MNb

      Met “niet al” verwees ik naar het moment van Renan’s schrijven. Ziet u, ik ben inmiddels ook al voor verhuizing drie keer de Atlantische Oceaan overgestoken en er volgt nog wel een vierde keer ook. Volgens Renan’s sjabloon heb ik dus ook “iets nomadisch, iets oosters” over me, ondanks mijn bonafide Germaans-Arische afstamming – inclusief blond haar en blauwe ogen.
      Losgezien van de verschrikkelijke consequenties vind ik raciale en culturele stereotypen erg grappig, vooral indien op mijzelf toegepast. In zijn uiterste consequentie ben ik een bloed-, ras- en cultuurverrader. En ik ben er nog trots op ook.

Reacties zijn gesloten.