NWA: Receptiegeschiedenis

Justinianus kondigt de codificatie van het Romeins Recht aan. Miniatuur uit de Mainzer editie van 1477, waarvan een exemplaar (vastgebonden aan een ketting) is te zien in de Librije van de Walburgiskerk in Zutphen.
Keizer Justinianus kondigt de codificatie van het Romeins Recht aan. Miniatuur uit de Mainzer editie van 1468, waarvan een exemplaar (vastgebonden aan een ketting) is te zien in de Librije van de Walburgiskerk in Zutphen.

In mijn reeks rond de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) behandel ik vandaag twee vragen tegelijk. De tweede is namelijk een deel van het antwoord op de eerste. De eerste vraag is deze:

Waarom is middeleeuws Europa cultureel zo homogeen?

Ik vind dit een ontzettend leuke vraag omdat, zoals de vragensteller ook aangeeft, de Middeleeuwen op het eerste gezicht helemaal zo homogeen niet zijn. Er is nogal wat verschil tussen Castilië en Brandenburg, tussen Schotland en Beieren, tussen Sicilië en de Lage Landen. Desondanks was er – althans dat denk ik – tegelijk wél een culturele eenheid: in een abdij, aan een universiteit of aan het hof van een koning konden mensen uit Engeland, Zweden, Aragon en Italië met elkaar converseren.

Hoe kwam dat? Is dat de erfenis van de Romeinen, is dat de rol van de Kerk, komt dat door handelscontacten, of door migratie? In hoeverre werkten dat soort zaken samen en welke dynamiek stond hieraan ten grondslag?

Ik weet het antwoord niet.  Ik ben geen mediëvist. Ik durf echter wel te gokken dat het voor een deel gezichtsbedrog is. Wat we van de Middeleeuwen kunnen zien is vooral de wereld van de geletterden en de beeldende kunstenaars. Die geletterden – of het nu juristen, geestelijken of bestuurders waren – converseerden en correspondeerden in de Latijnse taal, die daardoor een unificerende factor was, niet onvergelijkbaar met het Frans in de achttiende eeuw en het Engels in onze tijd.

Je leert bovendien nooit alleen een taal. Je krijgt er als bonus een cultureel repertoire bij. Tijdens hun opleiding maakten de middeleeuwse leerlingen en studenten, waar ze ook woonden, kennis met dezelfde verhalen uit de Bijbel. De mensen hadden zo een gedeeld referentiekader, waarop de vragensteller ook op zinspeelt als hij de rol van de Kerk noemt. Een ander aspect van de gedeelde educatie wordt genoemd door de tweede vragensteller:

Waarom bleven de Griekse filosofen, vooral Plato en Aristoteles, zo lang maatgevend voor het Europese onderwijs?

Voor ik hierop echt inga, eerst nog even terug naar de eerste vraag: gedeeld klassiek erfgoed, zoals de antieke filosofie, was een andere verenigende factor. Je kunt daarnaast denken aan Romeins Recht en de wetenschappelijke kennis die besloten lag in de Zeven Vrije Kunsten. Wat ik dus op de eerste vraag zou antwoorden is dat er in het onderwijsstelsel verschillende componenten werden samengebracht die een pan-Europese elitecultuur mogelijk maakten: de Latijnse taal, een Bijbel vol verhalen, christelijke normen en klassiek erfgoed. Al deze componenten versterkten elkaar totdat – de volgorde impliceert geen causaal verband – de steden opkwamen, de volkstaal aan belang won, een vroeg soort nationalisme begon te ontstaan en mensen begonnen na te denken over de hervorming van de Kerk. Ik laat me graag verbeteren.

Zoals aangegeven bleven al die tijd enkele klassieke filosofen belangrijk. Ik schrijf met opzet “klassiek” en niet, zoals de tweede vragensteller, “Grieks”, omdat Plato in de westerse Middeleeuwen eigenlijk niet zo belangrijk was. De kerkvader Augustinus, die zich indirect beriep op Plato, was des te invloedrijker. Maar waarom hield men vast aan die oude filosofen?

Ik denk dat dát iets te maken heeft met een algemener middeleeuws idee, namelijk het autoriteitsgeloof. De Bijbel bewees dat mensen vroeger zo oud werden als Metusalem en omdat wijsheid met de jaren pleegt te komen, moesten de mensen vroeger ook verstandiger zijn geweest. Het was sindsdien echter alleen maar minder geworden. Teksten uit de oude Romeinse wereld waren daardoor in de Middeleeuwen normatief: de Bijbel in religieuze zaken, het door keizer Justinianus uitgevaardigde Corpus Iuris in juridische zaken, Claudius Galenus in medische zaken, Ptolemaios voor astronomische zaken en de oude filosofen als het ging om wijsbegeerte. Hun ouderdom verleende hun respectabiliteit.

Hun gezag stortte pas in wanneer er informatie kwam die én correct was én in tegenspraak met wat deze autoriteiten meldden. Voor de Bijbel gebeurde dat met de ontdekking van Amerika: daar woonden mensen die niet waren opgenomen in de Grote Volkenlijst. Dat riep de vraag op waar ze dan vandaan kwamen. Daarop volgde Galenus: anatomen als Vesalius ontdekten vergissingen in diens opvattingen over het menselijk lichaam. Ptolemaios was rond 1600 de volgende die het loodje legde: de aarde draaide om de zon, niet andersom.

Alleen de klassieke filosofen en het Romeins Recht bleven gezag houden. Om dat te laten veranderen, moest de samenleving zélf eerst veranderen. De opkomst van de burgerij, in combinatie met de resultaten van de drie in de vorige alinea genoemde veranderingen, was voldoende om nieuwe vragen te laten ontstaan en zo het gezag van de antieke wijsgeren te doen verminderen.

Ik denk dat het zo in elkaar steekt: de Middeleeuwse elite-cultuur had iets homogeens omdat er een gedeeld educatief systeem was. Ik geef echter mijn mening graag op voor een betere. Morgen plaats ik een boekrecensie in het verlengde van deze vraag en de laatste dagen van dit jaar wil ik gebruiken om de reeks over de Nationale Wetenschapsagenda af te ronden.

Deel dit:

9 gedachtes over “NWA: Receptiegeschiedenis

  1. mnb0

    We moeten daarbij niet vergeten dat Aristoteles en Plato gedurende de Middeleeuwen slechts bekend waren middels bewerkte en sterk becommentarieerde teksten. Zelfs de verovering van Toledo veranderde dat niet. De teksten die toen bekend warden waren in het Arabisch. Men kan dus eigenlijk niet zeggen dat zij maatgevend waren; bepaalde interpretaties waren dat.

  2. rjvbever69

    Ik ben het grotendeels eens met je analyse, Jona.

    Ik wil er echter nog een paar punten aan toevoegen: het ideeëngoed van Plato is toch een belangrijke rol blijven spelen via het Neoplatonisme.

    Zie: https://nl.m.wikipedia.org/wiki/Neoplatonisme?wprov=sfla1

    Terecht stip je aan dat er in de niet-culturele sfeer nogal veel verschillen waren tussen de verschillende delen van Europa. Denk aan de vele oorlogen, de strijd tussen Kerk en Staat om de macht (investituurstrijd, bvb.), de natievorming (Engeland, Frankrijk), de feodaliteit, etcetera.

    Daarnaast vonden er op ook belangrijke veranderingen plaats, m.n. op sociaal–economisch gebied, die eenheidbevorderend waren. Zo was er een begin van een “gestandaardiseerde” landbouwmethode. Hier hebben we het natuurlijk over cultuur in de brede zin (agricultura).
    Volgens Friedrich Prinz in ‘Het dagelijks leven in de Middeleeuwen’ hebben de Karolingers al vanaf de vroege Middeleeuwen samen met de Kerk en de adellijke grondbezitters voor meer dan 90 % van de bevolking een gemeenschappelijke agrarische levensvorm geschapen die met de domkerken en de kloosters gelijktijdig de sociale structuur gedurende een lange periode vormde en die in alle latere naties van het continent te vinden is – en die niet in de laatste plaats de basis vormde voor de eenheid ervan.Er ontwikkelde zich later een stedelijk patriciaat, waaruit geleidelijk aan een vroegburgerlijke cultuur ontstond met eigen normen en waarden op cultureel gebied. Ook daar weer een grote mate van eenheid.

    In elk geval is duidelijk dat de Kerk een ongelooflijke rol gespeeld heeft in de educatie en de cultuur en de verspreiding ervan. Volgens Friedrich Prinz was er wat de verspreiding van kennis sprake van een snelheid die pas in de Nieuwe tijd geëvenaard kon worden. Een Duitse theoloog Hugo van Saint-Victor (gestorven in 1114) kon aantonen dat zijn geschriften na drie jaar tussen de Pyreneeën en de Weichsel overal bekend waren. Er werd veel gereisd, zowel door studenten als docenten en er ontstond al gauw een zeer uitgebreid netwerk van culturele uitwisseling tussen de verschillende universiteiten. Dit valt een beetje te vergelijken met de Republique des Lettres in de 17de eeuw, waar o.a. Hugo de Groot deel van uitmaakte.

    Alles samengenomen: aanzienlijk grote culturele eenheid tot de Renaissance, maar zeker geen homogeniteit op wereldlijk vlak. Daarover zijn we het wel eens denk ik.

  3. In het stuk van Jona Lendering en in de reacties worden veel zinnige dingen over het voortleven van de antieke cultuur na de Middeleeuwen gezegd. De kerk was ongetwijfeld de belangrijkste erfenis van de klassieke Oudheid. Er is echter zeker nog een belangrijke aanvulling te geven op de vraag waarom de Europese middeleeuwen zo homogeen lijken.De Europese adel deelde het het kruistochtideaal wat ze bracht van Spanje en het Heilige Land tot Oost-Europa. Bovend, en dat staat er niet geheel los van, kwam een hoofse cultuur tot bloei, die zich verspreidde over heel West-Europa. In alle Europese landen kende men de verhalen rond Arthur, Reynaert de vos, Tristan en Isolde en het Roelandslied. In de woorden van Ranke “Jede Epoche ist unmittelbar zu Gott, und ihr Wert beruht gar nicht auf dem, was aus ihr hervorgeht, sondern in ihrer Existenz selbst”, schuilt enige waarheid.

  4. Theo Joppe

    Het addertje in de vraagstelling ligt misschien in het begrip “Middeleeuwen”. Dat kan van alles betekenen als je het niet nader definieert — van het Romeinse rijk uit de vierde/vijfde eeuw tot (in sommige opzichten) ver in de zeventiende eeuw. Ik denk dat een Saks uit de achtste eeuw of een Byzantijn uit de dertiende zijn Europese buren in het geheel niet “cultureel homogeen” had gevonden. Wanneer je de vraagstelling beperkt tot de onderwijstraditie in westelijk Europa kun je natuurlijk wel wat constanten laten zien (met name door de oorspronkelijke kloostertraditie), maar dat is maar een klein, en door de overleveringstraditie misschien te zwaar gewogen aspect van het hele verhaal?

  5. Kees

    Bij mij komen nu een paar vragen op over een culturele eenheid vandaag de dag.
    Wat is er nog over van de Europese Middeleeuwse cultuur? Wat krijgen de scholieren nog mee van die culturele rijkdom? Wat biedt het onderwijs nog aan een ‘gedeeld referentiekader’?
    Als ik jonge mensen hoor, deze Kerstdagen, over hun totale onwetendheid inzake de betekenis van Kerstmis (en Pasen, Pinksteren enzovoort)… Niet alleen de joods-christelijke achtergrond ervan, ook de eeuwenoude vroegere ‘heidense’ vieringen en ceremonies het jaar rond is hen volkomen onbekend.

Reacties zijn gesloten.