
[Voor de vaste bezoekers van deze blog: vandaag zijn jullie even niet aan de beurt, maar is de blog voor kinderen die het verhaal van Gilgameš nog nooit hebben gehoord. Daar moet verandering in komen. Het staat u natuurlijk vrij een achtjarige voor te lezen; zondag rond ik af. Het eerste deel was hier.]
Koning Gilgameš en Enkidu waren de beste vrienden. En zoals ze zeggen: ze haalden het beste uit elkaar naar boven. Het meisje dat Gilgameš naar Enkidu had gestuurd, had ervoor gezorgd dat hij geen beestmens meer was, maar iemand die met andere mensen kon wonen in de stad. En Enkidu zorgde ervoor dat Gilgameš niet meer iedereen aanviel, want als Gilgameš dat zou doen, dan zou Enkidu hem wel een paar stevige klappen geven, koning of niet.
Op een dag besloten de twee vrienden dat ze eens iets bijzonders moesten gaan doen, zodat iedereen zou weten wie ze waren. Al gauw hadden ze bedacht dat ze op reis zouden gaan naar het woud waar de cederbomen groeien. Net als de stad Uruk, waar Gilgameš koning was, bestaat het cederwoud echt. Het heet tegenwoordig Libanon. Hierboven zie je een foto van zo’n ceder. Het hout van die bomen ruikt veel lekkerder en is veel sterker dan dat van gewone bomen. Als je vroeger een mooi paleis wilde bouwen, gebruikte je cederhout omdat je daarmee veel grotere kamers kon maken.
Dus Gilgameš en Enkidu besloten cederbomen te gaan hakken. Ze vertelden het aan Ninsun, de moeder van Gilgameš en de godin van de buffels, en die was wel wat ongerust. Het was heel ver reizen en bovendien werden de cederbomen bewaakt door het monster Humbaba. Ninsun ging dus snel naar de zonnegod en vroeg hem de twee vrienden goed in de gaten te houden. De zon ziet immers altijd alles en bovendien beschermde de zonnegod de koning.
Na afscheid te hebben genomen van Ninsun en van de mensen in Uruk, gingen de twee op weg, langs de rivier de Eufraat, net zo lang tot ze in het land van de cederbomen kwamen. Van een afstand zagen ze de besneeuwde toppen en de prachtige, grote bomen. Een ceder kan wel vijftig meter hoog worden, net zo hoog als een flatgebouw van vijftien verdiepingen! Die hak je natuurlijk niet zomaar even om, zelfs als je zo sterk bent als Gilgameš en Enkidu.
Met enorme klappen begonnen ze de bomen om te hakken. Het maakte een kabaal van jewelste en natuurlijk kwam Humbaba snel aanlopen. Op het kleitablet staat dat “hij brulde als twee razende stieren die met de horens tegen elkaar beuken, een angstaanjagend gebrul, hij raasde zoals een orkaan”. En dat was nog maar het begin.

Het werd een gevecht zoals nog nooit had bestaan. Nu eens leek Humbaba te winnen, dan weer leken Gilgameš en Enkidu te winnen. De vechters stampten soms zo hard op de grond, dat de aarde spleet, ja, complete bergtoppen vlogen in het rond, zodat de wolken niet meer te zien waren en het zand uit de hemel neerviel. Het zag er niet goed uit voor Gilgameš en Enkidu, maar gelukkig was de zonnegod er ook nog. Dat had moeder Ninsun immers gevraagd. De zonnegod stuurde dertien stormwinden om de vrienden te helpen:
Zuidenwind, Noordenwind, Oostenwind, Westenwind,
Vlaag, Storm, Tyfoon, Orkaan, Tempeest,
Hellewind, Vrieswind, Wervelwind en Tornado!
Humbaba kon niet meer naar voren of naar achter, de winden hielden hem tegen, en de wapens van Gilgameš en Enkidu raakten hem. Even keek het monster nog naar Gilgameš en smeekte hem dat hij hem niet zou doden, maar Enkidu spoorde zijn vriend aan en samen doodden ze Humbaba. Daarna hakten ze de grote bomen om en maakten ze van het hout een vlot om terug te varen naar Uruk met het allerbeste timmerhout van de wereld.
Ze fantaseerden over wat ze met het hout allemaal gingen doen. “Ik maak een nieuwe deur voor mijn kamer,” zei Enkidu, “en zelfs de scharnieren maak ik van cederhout!” En de twee mannen schaterden het uit.

Morgen vertel ik meer, maar eerst nog even iets anders. De mensen maakten vroeger griezelige maskers, zoals je hierboven ziet. Dat heette: “het hoofd van Humbaba”. Als je die bij de voordeur hing, dachten de mensen toen, dan durfden de boze geesten je huis niet binnen. Andere mensen noemden het “het hoofd van Medousa”, en soms zie je nog weleens mensen die blauwe kralen hebben die een beetje lijken op het oog van Humbaba, maar dat is eigenlijk allemaal hetzelfde. Natuurlijk bestaan er helemaal geen boze geesten, maar dat wisten ze vroeger nog niet.
Morgen gaan we verder.
[Dank aan Kees Huyser voor de beeldbewerking]
Heeft iemand dit verhaal al aan een kind voorgelezen?
Dat gaan we doen zodra het af is. Een vijf-minutenverhaal werkt niet.
Ja, twee kinderen. Want eerlijk gezegd vond ik het thema, doodsangst, vrij volwassen. Maar zoals Astrid Lindgren al toonde: het is mogelijk. Er zijn meer kinderbewerkingen.
Dialogen brengen de lezer en de ‘luisteraar’ dichter bij en in het verhaal.
Nog even de beschrijving van goden. Ik vond: “Dat waren, zoals ik al zei, een soort onzichtbare reuzen die nooit dood konden gaan, de baas van iets waren en die dat beschermden”.
Dat roept bij een aandachtig kind wel heel wat vragen op. Alleen al die ‘onzichtbare reuzen’…
Waarom niet heel gewoon: “de goden, de almachtige koningen van de hemel”? Geen kind zal je verhaal daarvoor onderbreken.
Ja, ik vind dat ook een mooie definitie. FrankB opperde ook zoiets. Het probleem is dat de goden in het Epos van Gilgamesj niet per se in de hemel zijn en daar op een gegeven moment naartoe gaan vanuit hun natuurlijke habitat.
In feite lopen we hier tegen het heerlijke probleem aan: religie valt niet te definiëren. De gebruiken zijn vaak irrationeel maar niet altijd; er is een god, maar niet altijd. Er is een hemel, maar niet altijd. Enz. Al die gebruiken vertonen familiegelijkenis. Het is allemaal als sport maar het een is als tennis en het ander is als schaken.
Goden gaan wel dood. Als “hun” stad werd verwoest was de god van de aanvaller de sterkste, bijv. Jahweh, en zonder tempel en eredienst verdween de verliezer. Maar misschien is dat te ingewikkeld voor een kinderverhaal.
“en natuurlijk kwam Hubaba “
Ten eerste: je bent iets vergeten: “zelfs niet als je zo sterk bent” in de vierde alinea.
Ten tweede: of ik nou 9 of 49 ben, ik vraag me af: waarom moest Humbaba dood? Hij beschermde toch alleen maar het bos? Als kind vond ik het ook zielig voor de wolf dat die in sprookjes altijd doodging. Hoewel ik me sinds dat incident met die doodgebeten schapen van laatst kan voorstellen dat er mensen zijn die zo’n beest liever kwijt dan rijk zijn.
Op grond waarvan kan de bewering gedaan worden ,,Natuurlijk bestaan er helemaal geen boze geesten.”? En met welk doel? En ,,Dat wisten ze vroeger nog niet.” Wie zijn die ,,ze”? En weten ,,ze” dat tegenwoordig wel? Die mensen die die kralen en dergelijke zaken gebruiken, ook? Kunnen we dit verhaal aan alle kinderen voorlezen of alleen in bepaalde kring?
“Op grond waarvan …..”
Gebrek aan empirische bevestiging.
“Kunnen we dit verhaal …..”
Mogen die “we” (wie zijn dat trouwens, zo vroeg u zelf?) lekker zelf bepalen.
Nog even over die “ingekleurde plaatjes”… deze vind ik nou schitterend..;
He? Waar is mn linkje?
http://www.youtube.com/watch?v=IkzvQs6dRJI&t=214s
Hij staat er gewoon, hoor! Leuk om te zien, ook als je Italiaans niet zo goed is, zoals bij ondergetekende.