MoM | Friedrich August Wolf en Homeros

Friedrich August Wolf

Vorige week ontdekte ik dat ik nog nooit werkelijk had geblogd over de Duitse classicus Friedrich August Wolf (1759-1824). Dat moet rap veranderen. Hij was de grondlegger van de wetenschappelijke bestudering van de klassieke talen, dus hij past goed in deze Week van de Klassieken.

De ijverige student

Wolf bouwde voort op Winckelmann en Gibbon, maar anders dan zij was hij een academische insider. Hij had in Göttingen, destijds de beste universiteit ter wereld, gestudeerd bij Winckelmanns vriend Christian Gottlieb Heyne. Daar was Wolf als student al opgevallen door zijn kritische houding en plichtsbetrachting. Zo zou hij ’s nachts zijn voeten in ijskoud water hebben gestoken en een ooglid kunstmatig geopend hebben gehouden om geen tijd te verliezen aan slaap.

Later zou hij beweren weinig te hebben geleerd in Göttingen, maar dat is onwaar. Daarvoor lijken zijn opvattingen teveel op die van Heyne. Leraar en leerling ijverden ervoor de Oudheid niet à la Gibbon op te vatten als een reeks koningen en veldslagen, maar als een wisselwerking tussen volken en staten met eigen karaktertrekken. Die zouden af te leiden zijn uit hun instellingen, economie, wetten en dergelijke. Een voorbeeld is Heynes De Genio Saeculi Ptolemaeorum (“De geest van de tijd der Ptolemaiën”), waarin hij het karakter van het hellenisme (de “tijdgeest”) trachtte te duiden door te wijzen op aspecten die op elk terrein van de menselijke cultuur terugkeerden, zoals subtiliteit en liefde voor het uitzonderlijke, bizarre of vreemde. Wolf deelde deze brede benadering.

Wolf was achttien toen hij afstudeerde. Zes jaar later doceerde hij filosofie aan de universiteit van Halle en weer vier jaar later, in 1787, stichtte hij daar het taalkundig instituut.

De Homerische kwestie

In 1795 publiceerde Wolf het boek waarmee hij beroemd werd: de Prolegomena ad Homerum, een geschiedenis van de tekst van de Ilias en de Odyssee. Hierin stelde hij ijskoud dat de tekst die wij nu kennen, niet die was van Homeros. Maar hoe waren de gedichten dan wel ontstaan? Deze vraag staat bekend als de Homerische kwestie.

Wolf was niet de eerste die hierover nadacht. Wie zich bezighield met de Ilias, moest al snel concluderen dat Homeros hooguit wat korte liederen kon hebben gecomponeerd. Vóór de invoering van het alfabet kon immers niemand schrijven en één bard kon zeker geen gedicht memoriseren van 15.693 regels. Er waren aanwijzingen dat er verschillende auteurs aan het woord waren – de Homerische gedichten spreken zichzelf regelmatig tegen – en het stond ook vast dat generaties zangers de tekst van de Ilias hadden aangepast, tot er in de zesde eeuw v.Chr. een standaardtekst was ontstaan. Deze was in het hellenistische Alexandrië verder bewerkt en het zou deze tekst zijn geweest die was overgeleverd.

De scholiën

Wolf vatte dit alles briljant samen, maar een vernieuwing was het niet. Hij schreef het echter zo knap op dat niemand er meer omheen kon. Bovendien maakte hij bij zijn reconstructie van de Alexandrijnse tekst gebruik van de aantekeningen die antieke geleerden bij hun favoriete teksten hadden gemaakt. Een belangrijke groep van deze zogeheten “scholiën” was in 1788 in Venetië teruggevonden, maar de classici van die tijd begrepen nog niet goed hoe ze moesten omgaan met de oude aantekeningen.

Wolf wist dat wel. Hij nam een voorbeeld aan de Bijbelwetenschappen.

Homeros uit de Bijbel verklaren

De toenmalige Bijbeluitleg kende vergelijkbare kwesties. De archetypen van de teksten uit de joodse Bijbel waren moeilijk te reconstrueren. Een geleerde zou het liefste uitgaan van de Hebreeuwse tekst, maar het belangrijkste manuscript (nu bekend als Leningradcodex), dateerde uit 1008 en was dus jong. Bovendien was er een tweede, samaritaanse versie van de joodse heilige schrift.

Verder was er een Griekse vertaling uit de derde eeuw v.Chr., die een veel eerdere fase van de ontwikkeling van de oudtestamentische tekst weergaf. Deze was bovendien overgeleverd in honderden handschriften, waarvan de oudste zo’n zeven eeuwen ouder waren dan de Leningradcodex. Tot slot waren er oeroude Latijnse, Aramese en andere vertalingen, die eveneens zeer oude tekstvarianten documenteerden. Inzicht zou pas ontstaan met de ontdekking van de Dode Zee-rollen, maar de Bijbelwetenschappers van zijn tijd leverden goed werk. Wolf zag scherp dat hij bij hen te rade moest gaan.

Een andere reden was dat er een rabbijnse traditie bestond van het becommentariëren van de Heilige Schrift. De joodse commentaartraditie had veel gemeen gehad met de traditie waaruit de Venetiaanse scholiën waren voortgekomen. Kennis van het rabbijnse materiaal kon daarom helpen de principes van de Homeroscommentaren te begrijpen.

Impasse

Doordat Wolf begreep hoe de auteurs van de antieke scholiën te werk gingen, kon hij aantonen dat de Alexandrijnse geleerden andere opvattingen over teksten hadden gehad dan de achttiende-eeuwse classici. Respect voor de tekst als zodanig had niet bestaan. De hellenistische tekstwetenschappers hadden geprobeerd bij te dragen aan een beter gedicht. Ook realiseerde Wolf zich dat de samensteller van de scholiën, die de commentaren van verschillende geleerden had benut, hun opmerkingen dwars door elkaar had geplaatst. De scholiast was geïnteresseerd geweest in het gedicht, niet in de persoonlijke verdiensten van de commentatoren. Mede hierdoor viel niet te achterhalen welke wijzigingen de diverse Alexandrijnse geleerden in de oudere tekst hadden aangebracht, zodat de conclusie onontkoombaar werd dat de oertekst niet langer viel te reconstrueren.

De Prolegomena ad Homerum maakten grote indruk. Weliswaar waren Wolfs ideeën over de tekstgeschiedenis niet nieuw, maar zijn aan de Bijbelwetenschap ontleende methoden waren dat wel. Friedrich August Wolf werd een echte beroemdheid.

Door te hameren op het belang van tekstgeschiedenis moet Wolf echter voor veel mensen het leesplezier grondig hebben bedorven. Tot dan toe was de aardigheid van literatuur geweest dat je er inzicht door verwierf en er geïnspireerd door raakte. Nu moest je een wetenschappelijke scholing achter de rug hebben voor je mocht beginnen aan de Homerische epen. Het was namelijk, zo vond men, zinloos als je je anders dan de door de dichter beoogde wijze liet inspireren. De gedichten konden, om een jargonterm te gebruiken, niet langer “naïef worden gelezen”.

[Wordt vervolgd]

Deel dit:

5 gedachtes over “MoM | Friedrich August Wolf en Homeros

    1. Rob Duijf

      Als je hiermee een toespeling wilt maken op Plautus’ “lupus est homo homini”, dan klopt je Latijn niet…

      ‘Lupus Homeros lupi est’? Geen flauw idee wat je bedoelt…

  1. Ben Spaans

    Als er zoveel lagen in de Ilias zijn, hoe is die dan ooit nog serieus te nemen als mogelijke historische bron? Of is dat niet de discussie waar het hier om gaat?

Reacties zijn gesloten.