Domitianus en de christenen

Domitianus (Italica)

Twee weken geleden schreef ik over de Fiscus Judaicus, de door keizer Vespasianus ingevoerde en door zijn zoon Domitianus meedogenloos toegepaste belasting voor al wie joods was. Zeggen dat je geen jood meer was en andere goden aanbad was geen uitweg, wat betekende dat de verering van Jezus als godheid je geen belastingvrijstelling opleverde. Ook problematisch: als niet-jood de Werken der Wet volbrengen. Deed je dat zonder de belasting te betalen, dan volgde executie. Dat ervoer Flavius Clemens. Net als de joden hebben de christenen de jaren van Domitianus ervaren als vervolging.

Ik gaf vorige week aan dat Domitianus tegelijk probeerde het jodendom te her-vormen, waarbij mannen als Gamaliël II een rol speelden. Zij moesten ook niets hebben van messianisme – wat na het geweld van 66-70 niet zo vreemd is. Los daarvan waren er voor de joden, aangezien christenen verdacht waren, voldoende redenen om zich van hen te distantiëren.

Uitsluiting uit het jodendom

Een anekdote die dit documenteert is te vinden in de apocriefe Handelingen van Johannes in Rome.  Om een misverstand te voorkomen: dit zijn niet de eveneens apocriefe Handelingen van Johannes, waar ze ooit toe werden gerekend. Het is een aparte overlevering.

De strekking van de Handelingen van Johannes in Rome is dat de joodse gemeenschap in de hoofdstad van de wereld verneemt van een naderende vervolging en daarom keizer Domitianus een brief schrijft. Daarin attenderen ze hem erop dat zij nette burgers zijn en dat hij de heiden-christenen moet hebben, die inderdaad te maken krijgen met vervolging.

Of deze anekdote een laat verzinsel is of een late bron over een vroege gebeurtenis, valt niet uit te maken. Het past echter in de regering van Domitianus, toen het voor joodse gemeenschappen aantrekkelijk werd zich van christenen te distantiëren. Overigens waren er nog anno 400 volop christenen die de synagogen bezochten, dus er zijn nuances en regionale variaties, die we slecht kunnen documenteren.

Jezus’ familie

We hebben iets meer duidelijkheid over een andere anekdote, te vinden in de vierde-eeuwse Kerkgeschiedenis van de christelijke auteur Eusebios. Ik geef die eerst weer in de (iets aangepaste) vertaling van Chr. Fahner.

In die tijd leefden er nog familieleden van onze Heer; het ging om de kleinkinderen van Judas, die, naar het lichaam, de broer van onze Heer genoemd werd. Men bracht een klacht tegen hen in dat deze mensen familie van David waren; als zodanig werden ze door de evocatus voor keizer Domitianus gebracht.

Angst voor prinsen uit een oude dynastie was in de Romeinse wereld zo vreemd niet. Domitianus wist van de onderdrukking van de Bataafse Opstand, ontketend door Julius Civilis, afkomstig uit het koninklijke huis van de Bataven. Een prins kon inderdaad gevaarlijk zijn. Het staat vast dat er in de Romeinse tijd nog mensen waren die meenden af te stammen van koning David: een graf in Jeruzalem lijkt dit althans te documenteren. Het fijne weet ik er niet van. Het maakt verder niet zo veel uit: Jezus was gekruisigd als koning der Joden, als messias, als zoon van David. In elk geval: Eusebios’ anekdote veronderstelt dat de twee mannen naar Rome werden ontboden.

Het verhoor

Domitianus … vroeg of zij eigendommen bezaten en hoeveel bezit ze hadden. Zij antwoordden dat zij beiden slechts 9000 denariën rijk waren, de helft dus voor elk; bovendien was dat niet in baar zilver maar vanwege de geschatte waarde van een stuk land van maar 39 morgen. Door op dat land te werken konden ze hun belasting betalen en in hun onderhoud voorzien.

Ze toonden hem hun handen om aan te geven dat hun lichaam door het werk ruw geworden was. Ze lieten het eelt zien dat door voortdurende arbeid op hun handen was ontstaan.

De twee ondervraagden legden vervolgens uit dat ze de terugkeer van Christus verwachtten. Dat maakte weinig indruk op de keizer.

Toen Domitianus dat hoorde gaf hij niet eens een antwoord. Hij minachtte hen als simpele zielen, zodat hij bevel gaf hen los te laten. Hij vaardigde een decreet uit om met de vervolging van de gemeente te stoppen. De mensen die zo vrij kwamen, gingen leiding geven aan de gemeenten; want ze waren getuigen én verwanten van de Heer.

Evaluatie

Op het eerste gezicht een vreemd verhaal, maar ik wil wijzen op enkele aspecten. Het eerste is dat Eusebios aangeeft dat hij hier Hegesippos volgt. Dat is een auteur uit de tweede eeuw die zowel de oostelijke christenen als de gemeenschap in Rome kende. In zijn boek introduceerde hij het idee van de apostolische successie, dat ook Eusebios dierbaar was. Het komt erop neer dat de bisschoppen er zorg voor droegen dat de gelovigen niet op verkeerde ideeën kwamen. (Dit was de tijd van  “heresiarchen” als Markion en Montanus.) De bisschoppen konden hun herderlijke taak uitvoeren omdat ze waren ingewerkt door hun voorgangers, die weer van nog eerdere bisschoppen hadden gehoord wat de rechte leer was, en zij hadden het weer van hun voorgangers, en dat tot aan de apostelen aan toe.

Anekdotes over Jezus’ familie – zijn broers Jakobus en Judas, diens twee kleinkinderen – laten zich echter slecht rijmen met apostolische successie. Het leiderschap ligt óf bij de bisschoppen, óf bij de familie. Als het aan Eusebios of aan Hegesippos had gelegen, zouden ze het liefst alleen mannen als Petrus hebben genoemd als leiders, die met wat goede wil wel als bisschoppen vielen te presenteren. Maar blijkbaar viel de anekdote over Jezus’ achterneven niet te onderdrukken.

Een tweede aspect: de eindtijdverwachtingen die ik zojuist niet citeerde. Die passen beter in de eerste eeuw dan in de tweede of vierde. Ze zijn in het christendom steeds verder op de achtergrond geraakt. Zou dit door Eusebios zijn verzonnen, hij zou de sprekers iets anders hebben laten zeggen; zou Hegesippos het hebben bedacht, hij zou de wederkomst Christi niet hebben vermeld, want dat leek op montanisme.

Conclusie

Ik zeg met dit alles niet dat het verhaal waar is. Minimaal is onwaarschijnlijk dat Domitianus na het verhoor van twee boeren uit Judea of Galilea een einde maakte aan de vervolging.

Wel zeg ik dat de anekdote niet zomaar terzijde valt te schuiven en dat ze misschien een christendom documenteert dat niet dat is van de standaard-bronnen. Als ooit zou blijken dat deze twee mannen behoorden tot een groep die wel een eindtijd verwachtte inclusief de terugkeer van hun oudoom, maar dat ze verder binnen de joodse wereld bleven en de Fiscus Judaicus netjes betaalden, zou ik er niet verbaasd om zijn.

[Over Domitianus begint op 17 december een expositie in het Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.]

Deel dit: