Waren de Grieken en Romeinen kleurenblind?

Bontgeverfd standbeeld

Iedereen die Homeros heeft gelezen, weet dat hij de zee ‘wijnkleurig’ noemt en zal zich afgevraagd hebben: hoe kan de zee de kleur van wijn hebben? Ook het andere kleurenspectrum kan op het eerste gezicht vreemd lijken. Er is geen duidelijk woord voor ‘blauw’, en dingen die voor ons verschillende kleuren hebben, worden met dezelfde kleur aangeduid. Hetzelfde geldt voor de Romeinen. Dit heeft geleid tot de wijdverbreide overtuiging in de negentiende eeuw dat de Grieken en Romeinen gedeeltelijk kleurenblind waren. Dat zegt bijvoorbeeld Friedrich Nietzsche:

Wie anders sahen die Griechen in ihre Natur, wenn ihnen, wie man sich eingestehen muß, das Auge für Blau und Grün blind war, und sie statt des ersteren ein tieferes Braun, statt des zweiten ein Gelb sahen (wenn sie also mit gleichem Worte zum Beispiel die Farbe des dunklen Haares, die der Kornblume und die des südländischen Meeres bezeichneten, und wiederum mit gleichem Worte die Farbe der grünsten Gewächse und der menschlichen Haut, des Honigs und der gelben Harze: so daß ihre größten Maler bezeugtermaßen ihre Welt nur mit Schwarz, Weiß, Rot und Gelb wiedergegeben haben). (Nietzsche, Morgenröte)

Uit genetisch oogpunt is dit standpunt al niet vol te houden. Hoe zou de mensheid in een relatief korte tijd kleuren moeten hebben leren zien? Of waren alleen de Grieken en Romeinen kleurenblind? Dan zouden het vast-omlijnde volken moeten zijn geweest die zich niet hebben gemengd met andere volken. En ze zouden hun marmeren beelden niet bont geverfd hebben, als ze kleurenblind waren geweest.

Kleuren en kleurwoorden

In de twintigste eeuw geloofde men niet meer dat de antieke wereld kleurenblind was, maar het probleem dat ze kleurnamen toen niet gebruikten zoals wij nu, was nog steeds niet opgelost. Tot de publicatie van Basic Color Terms door Brent Berlin en Paul Kay in 1969. Zij bestudeerden de kleurwoorden in verschillende talen en kwamen tot de ontdekking dat de talen sterk verschillen in hun kleurenspectrum. Maar het belangrijkste is dat ze een patroon ontdekten in deze diversiteit.

Zij zijn uitgegaan van basiskleurwoorden, d.w.z. kleurwoorden die geen ondergeschikte termen van andere kleurwoorden zijn. Bijvoorbeeld: rood, groen, blauw, in tegenstelling tot olijfgroen (een subterm van groen). Basiskleurwoorden mogen ook niet makkelijk etymologisch te herleiden zijn voor een gemiddelde spreker. Het woord roze bijvoorbeeld is afkomstig van de naam van een bloem en telt daarom niet mee. Er is hier ruimte voor interpretatie, maar dit is niet in tegenspraak met de resultaten.

Alle talen hebben ten minste twee basiskleurenwoorden, voor ‘zwart’ en ‘wit’. Als een taal drie basiskleurenwoorden heeft, zijn dat woorden voor ‘zwart’, ‘wit’ en ‘rood’. Als een taal vier van dergelijke woorden heeft, wordt ‘geel’ of ‘groen’ toegevoegd. Voor talen met vijf kleurenwoorden zijn dat ‘zwart’, ‘wit’, ‘rood’, ‘groen’ en ‘geel’. Daarna komt ‘blauw’, dan ‘bruin’. Tenslotte, in willekeurige volgorde, woorden voor ‘roze’, ‘paars’, en ‘oranje’. ‘Grijs’ kan nog ergens tussenin komen.

Ontwikkeling van basiskleurwoorden volgens Berlin & Kay

De onderzoekers vroegen moedertaalsprekers ook om het typische van een kleur aan te geven op een kleurenschaal, de zogenaamde focus. Dit was hetzelfde in alle talen met hetzelfde aantal kleurwoorden. Dit was in overeenstemming met de universalistische visie op talen.

Relativisme vs. universalisme

Volgens de universalistische visie zijn alle talen gebaseerd op dezelfde genetisch bepaalde menselijke cognitieve begaafdheid. De structuur van elke menselijke taal is een variant van de aangeboren universele grammatica.

Tegenover dit universalisme staat het relativisme. Volgens deze opvatting is elke taal een uniek systeem op zichzelf, dat door zijn woordenschat en grammatica verantwoordelijk is voor de manier waarop zijn gebruikers de wereld zien. Deze opvatting werd bekend als de Sapir-Whorf-hypothese, genoemd naar de Amerikaanse taalkundigen Edward Sapir (1884-1939) en Benjamin Lee Whorf (1897-1941).

Latijnse basiskleurwoorden

Voor talen uit de Oudheid is de theorie van Berlin & Kay wat moeilijker te testen, omdat we geen moedertaalsprekers hebben. Renato Oniga heeft Latijnse kleurwoorden bestudeerd, en is tot verrassende resultaten gekomen. De hoofdtaak was eerst de basiskleurenwoorden te herkennen. In feite kon hij bewijzen dat het Latijn zich in stadium IV van Berlin & Kay bevindt, met vijf basiskleurwoorden. Echter met de eigenaardigheid dat de eerste drie basiskleurenwoorden voorkomen in een doffe en een stralende variant.

dof stralend
wit albus candidus
zwart ater niger
rood ruber (rufus, russus) rutilus
geel flavus (fulvus)
groen viridis

Je kunt twijfelen over viridis: het komt zo vaak voor in de figuurlijke betekenis, om jonge of onrijpe dingen aan te duiden, dat de vraag is of dit wel de figuurlijke betekenis is, en niet de echte. Als dat zo is, zou de betekenis ‘groen’ de figuurlijke betekenis zijn, en zou viridis dus helemaal geen basiskleurenwoord zijn. Dat zou Latijn nog een stapje eerder op de schaal zetten.

De Romeinen waren dus niet kleurenblind, maar het Latijn had (nog) geen basiskleurenwoord voor ‘blauw’. Nu is er caeruleus, maar dat is afgeleid van caelum (‘hemel’) en telt dus niet als basiskleurwoord. Het lijkt ook niet te wijzen op focaal blauw, zoals Berlin & Kay het hebben geïdentificeerd. Het schijnt echter op weg te zijn geweest om een basiskleurwoord te worden.

Wanneer een taal zich in een vroeger stadium van kleurwoordontwikkeling bevindt, bestrijkt een kleurwoord een breder gebied. Dit verklaart waarom dingen ‘groen’ of ‘geel’ werden genoemd die wij eerder ‘blauw’ zouden noemen.

Conclusie

Is de Sapir-Whorf-hypothese daarmee van de baan? Nee, dat is niet zo. Misschien zijn er geen radicale universalisten of relativisten meer wat de taal betreft, maar toch neigen sommigen meer naar een relativistische visie, anderen meer naar een universalistische. De kleurwoorden zijn slechts een klein aspect, dat op een universalistische visie wijst. In andere opzichten zijn talen weer heel verschillend.

En wat de wijnkleurige zee betreft: wijn werd in de oudheid altijd gemengd, met water en kruiden. Een stormachtige zee kan er best zo troebel-rood uitzien. En Homeros had geen woord voor ‘blauw’ tot zijn beschikking, net als veel andere talen in der wereld.

[Ik herplaats een stuk, afkomstig van de beëindigde website Grondslagen.net. Deze bijdrage van Josine Schrickx was te interessant om te laten verdwijnen. Dank je wel Josine!]

Deel dit:

8 gedachtes over “Waren de Grieken en Romeinen kleurenblind?

  1. Jacob Krekel

    Inderdaad een heel interessante bijdrage, met verrassende resultaten.
    En ook contra-intuïtief. Je zou b.v. verwachten dat blauw veel eerder een basiskleur zou zijn, omdat de mens nu eenmaal kegeltjes heeft die gevoelig zijn voor de golflengtes die wij rood, groen en blauw noemen. Is in de genoemde studie ook aandacht geweest voor deze anatomische anomalie?
    Ik weet oveirgens nog hoe telergesteld ik was toen ik de zee voor het eerst zag. De in onze taal blauwe zee bleek grijs.

    1. Saskia Sluiter

      En wat te denken van de schöne blaue Donau? Je verwacht een lichtvoetig blauwe waterstroom maar nee: er stroomt grijsbruin modderwater langs je voeten. Voor dat blauwe water moet je in de kalkhoudende Alpen zijn. Later kwam ik er achter dat de Donau wat verhalen en historie betreft een onuitputtelijke bron is, maar de eerste kennismaking viel vies tegen.

  2. Dirk Zwysen

    Ik hou van de kleur van de Noordzee, zeker wanneer zon en wolken elkaar afwisselen. Wat vreemd dat er geen Latijns woord voor blauw bestaat, zeker omdat ik Rome net associeer met een prachtige diepblauwe hemel.

    Wat Feyenoord, wie Feyenoord? Forza Roma, forza lupi!

  3. Dirk Zwysen

    Toeval waarschijnlijk, maar rood -geel – groen – blauw is ook de volgorde in het spectrum.

  4. Dieter Verhofstadt

    Wat mij altijd heeft geïntrigeerd is dat er geen echt woord lijkt te bestaan om de kleur van “blanken” te beschrijven. “Blank” duidt immers eerder op de afwezigheid van kleur, net zoals het intussen uit Amerika overgewaaide “wit” – een kleurbepaling die me net zo goed stoort als het hele discours.

    Zou het kunnen dat de kleur van lucht, zee en in mindere mate planten, net door de alomtegenwoordigheid niet als een basiskleur werd gezien, net als de kleur van de huid?

Reacties zijn gesloten.