Aristoteles (5): Deductie en inductie

Aristoteles (Louvre, Parijs)

[Aristoteles staat bekend als wetenschapper, als arts en vooral als filosoof. Zijn invloed op de wijsbegeerte is enorm geweest. In deze reeks bekijken we hem in enig detail. Het eerste deel was hier.]

Gisteren hadden we het over de aristotelische logica. Enkele slimmerds zullen kritiek hebben op het eerste voorbeeld dat we gebruikten, waarin we Sokrates’ sterfelijkheid wilden bewijzen. Ze zullen zeggen: wat als Sokrates nu onverhoopt tot in de eeuwigheid was blijven leven? Hadden we dan moeten concluderen dat hij geen mens is? Of is dan de aanname dat alle mensen sterfelijk zijn onwaar?

Aristoteles gaf toe dat niet alle kennis zomaar gegeven is. Omdat we nooit álle mensen kunnen onderzoeken, kunnen we nooit 100% zeker zijn of werkelijk alle mensen sterfelijk zijn. Zolang we echter nog nooit gehoord hebben van iemand die minstens een aantal decennia ouder dan honderd is geworden en nog altijd leeft, kunnen we ervan uitgaan dat de uitspraak klopt.

Inductie: van het specifieke naar het algemene

Deze redenering verloopt dus niet van algemene kennis naar specifieke uitspraken, maar van specifieke kennis naar algemene uitspraken. Dit proces van veralgemeniseren noemen we inductie.

Deductie: van het algemene naar het specifieke

Conclusies trekken omdat het één noodzakelijk volgt uit het ander, zoals we boven deden met de sterfelijkheid van Sokrates, noemen we deductie. We gaan dan van algemeen naar specifiek. Deductieve redeneringen bieden veel zekerheid.

Inductie versus deductie

Met inductieve redeneringen proberen we algemene zekerheden af te leiden uit specifieke waarnemingen. Daardoor zijn deze per definitie minder betrouwbaar, want we kunnen in theorie natuurlijk ‘op een dag’ een geval tegenkomen dat het tegendeel bewijst. Maar we kunnen niet zonder inductie.

Volgens Aristoteles maken we over het algemeen geen fouten bij het waarnemen, maar ontstaan fouten pas in het denken. Anders dan zijn leermeester Plato stelt Aristoteles dat de zintuigen wel degelijk te vertrouwen zijn bij het vergaren van kennis. Zolang we tijdens dat waarnemen maar goed blijven categoriseren en erop blijven letten dat we volgens de logische formules denken.

We zien daarmee het grote verschil tussen Plato en Aristoteles. Plato is een rationalist, die de waarneming wantrouwt. Aristoteles een empirist, die het denken wantrouwt. Voor beide standpunten valt natuurlijk wel wat te zeggen.

[Vanmiddag het vervolg. Deze reeks, oorspronkelijk gepubliceerd op de beëindigde website Grondslagen.net, is gebaseerd op het boek De wereld vóór God van Kees Alders. Het boek biedt een introductie tot de filosofische stromingen van de oude wereld en is hier te bestellen.]

Deel dit:

10 gedachtes over “Aristoteles (5): Deductie en inductie

  1. FrankB

    “Zolang we echter nog nooit gehoord hebben …..”
    Dat zal voor Arie zeker opgaan, maar wij hebben tegenwoordig bijkomende wetenschappelijke informatie die sterfelijkheid bevestigen. Nu zijn er optimisten die dit betwisten en daarmee de krant halen. Maar ja, uiteindelijk is er de Tweede Wet van de Thermodynamica, Zoek op de Engelse Wikipedia het lemma Ultimate Fate of the Universe.
    Dit ter aanvulling.

    “Deductieve redeneringen bieden veel zekerheid.”
    Nee hoor, geen enkele. Het is net zo gemakkelijk om middels deductie de Stelling van Pythagoras te bewijzen als deze te weerleggen. We hoeven alleen maar het Vijfde Axioma van Euclides aan te passen.

    Wat mij fascineert is dat de Grieken nooit zijn gekomen tot een synthese. Ik herinner me dat JonaL een keer over een zesde of zevende eeuwse Griek (CE) heeft geschreven die dat voorstelde. Maar die heeft geen school gemaakt. De Antieke Grieken hadden het gekund. De Babylonische sterrenkoekeloerders waren immers al eeuwen empirici mbt de hemellichamen, zoals Tycho Brahe in de 16e eeuw. In ieder geval Seleucus van Seleucia, leerling van Aristarchos van Samos, moet met hen bekend zijn geweest.
    Toch is er niemand, voor zover mij bekend, gedurende de Oudheid op het idee gekomen om empirische data sytematisch te verzamelen en middels inductie te kijken of deductieve conclusies wel kloppen.

        1. Merit

          Gelukkig, het waren dus Zieners. Met dank voor Uw reactie.
          Overigens zijn koekel-oerders vgls internet eigenlijk kokkel-oerders, dwz mensen, die net zo langzaam als een slak (een kokkel) zijn. En dat is natuurlijk prima, want hoe bedachtzamer, hoe beter.

    1. FrankB:

      Toch is er niemand, voor zover mij bekend, gedurende de Oudheid op het idee gekomen om empirische data sytematisch te verzamelen en middels inductie te kijken of deductieve conclusies wel kloppen.</block quote>

      Het is me niet helemaal duidelijk wat je bedoelt met het systematisch verzamelen van empirische data en middels inductie kijken of de deductieve conclusies kloppen. Valt het opstellen van opstellen van een indeling van het dierenrijk op basis van een verzameling ‘feiten’ (waaronder eigenhandig uitgevoerde dissecties van zo’n 50 soorten) over ruim 500 verschillende diersoorten tot deze categorie? En het gebruik van die informatie om de bouw en het gedrag van allerlei dieren te verklaren? Dan is Aristoteles je man.

      Als dit geen voorbeeld is, van “middels inductie kijken of de deducties kloppen” wat bedoel je daar dan mee? Noem eens een voorbeeld van een dergelijke deductie die door inductie op basis van een verzameling feiten gecontroleerd zou moeten worden. Wat mist Aristoteles?

      1. FrankB

        Nee. Wat KeesA schrijft, dat is ordenen. Arie deed dat niet om een theorie of een hypothese te toetsen. De Babylonische sterrenkoekeloerders deden dat wel, al was het een theorie die we nu bij voorbaat zouden verwerpen. Maar zij deden niet aan deductie en Merit’s geliefde Egyptenaren even min.
        Tycho Brahe koekeloerde decennia naar sterren om zijn eigen theorie mbt het Zonnestelsel te bevestigen en die van Ptolemaeus en Copernicus te weerleggen.
        Denk ook aan Simon Stevin’s valproef (er is een mooi filmpje over). Hij deed dat om Aristoteles’ hypothese te weerleggen dat zwaardere voorwerpen sneller vallen dan lichte. Voor zover ik weet deed in Europa niemand dat tot aan 1550 CE, behalve die ene uitzondering die ik noemde.
        Met systematisch data verzamelen bedoel ik dus niet categoriseren (dat is natuurlijk ook systematiek) maar data zoeken en selecteren op relevantie. De Grieken pikten hun waarnemingen erg willekeurig, al is Archimedes misschien een twijfelgeval. Maar ik zou een gat in het plafond springen als iemand een wijsneus kon vinden die het wel deed.

        1. Ben Spaans

          Het zou misschien helpen als Frank wat minder denigrerende termen als Arie en koekeloeren gebruikt in dit soort discusdies. En een wat een minder hautaine stijl toepast…

        2. Frank, het gaat mij om de stelling “dat de Grieken nooit zijn gekomen tot een synthese”. Ik heb dat opgevat ‘als de Grieken zijn nooit op het idee gekomen (of misschien nooit instaat geweest) om inductie en deductie te combineren’.

          Ik denk dat Aristoteles dat wel degelijk doet. Alleen, inderdaad, niet op de manier die jij “het toetsen van een theorie of hypothese” zou noemen. Dat deden de Babyloniërs zoals jij aangeeft (“zij deden niet aan deductie”) inderdaad ook niet.

          Het werk van de Babyloniërs kan denk ik echter wel gekarakteriseerd worden als “data zoeken en sorteren op relevantie”. Ze hielden eindeloos correlaties bij tussen standen van maan, zon, planeten, sterren en de meest vreemde verschijnselen teneinde daaruit regelmatigheden te destilleren die relevant voor hen waren.

          Volgens Aristoteles’ Posterior Analytics begint kennisverwerving met het door observatie vaststellen van wat ik voor het gemak even ‘feiten’ zal noemen: de vaststelling dat iets gebeurt of dat iets bepaalde eigenschappen heeft. Vervolgens worden uit deze vaststellingen algemeenheden geïnduceerd. Aristoteles onderscheidt twee soorten inductie: generalisatie en intuïtie. Generalisatie bestaat er bijvoorbeeld uit dat je na waarneming van talloze zwarte raven zonder ooit een witte raaf gezien te hebben concludeert dat alle raven zwart zijn. Intuïtieve inductie is het proces waarin een getrainde waarnemer langzamerhand algemenere beginselen gaat ontwaren die de feiten verbinden en verklaren. Een voorbeeld: het besef dat het naar de zon gerichte deel en alleen het naar de zon gerichte deel van de maan zichtbaar is kan tot de intuïtieve inductie leiden dat de maan licht lijkt uit te stralen doordat zij (de maan) het licht van de zon reflecteert.

          Om de wereld te begrijpen is volgens A. echter meer nodig dan een verzameling geïnduceerde algemene oordelen en beginselen: we moeten de feiten verklaren met behulp van die algemene beginselen en wel door de oordelen m.b.t. de feiten te deduceren vanuit algemene beginselen. Een voorbeeld is Aristoteles’ verklaring van een maansverduistering. De te verklaren observatie dat er aan een kant van de maan een verduistering met een boogvormige rand ontstaat die zich uitbreidt tot een cirkelvormig donker deel waardoor het grootste deel van de maan donker is die vervolgens aan de andere kant van de maan langzamerhand verdwijnt. Pas als we dit verschijnsel kunnen deduceren met behulp van beginselen als ‘licht verplaatst zich in rechte lijnen, ondoorzichtige objecten laten geen licht door, de maan helder lijkt doordat ze het licht van de zon weerkaatst, een maansverduistering vind plaats als de zon, de maan, in een rechterlijk staan met de aarde in het midden en de aarde, zon en maan zijn ondoorzichtige objecten, hebben we dit verschijnsel begrepen.

          Zie hier de combinatie van inductie en deductie zoals die in Aristoteles’ wetenschapsfilosofie beschreven wordt en zich in ieder geval in zijn dierkundig werk manifesteert.

Reacties zijn gesloten.