
Een van de vermoedelijk bekendste passages uit het Nieuwe Testament is dat Jezus aan Simon, een van de Twaalf, zegt dat hij voortaan Petrus zal heten, de Rots, en dat hij op deze rots zijn kerk zal bouwen. Hier zijn Jezus’ woorden, zoals weergegeven door de evangelist Matteüs, in de laatste versie van de Nieuwe Bijbelvertaling:
Jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen, en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet kunnen overweldigen. Ik zal je de sleutels van het koninkrijk van de hemel geven, en al wat je op aarde bindend verklaart zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat je op aarde ontbindt zal ook in de hemel ontbonden zijn. (Mt 16.18-19)
Een en ander wordt wel uitgelegd als zou Petrus zijn aangewezen als leider van de christenen. Zeker de pausen in Rome hebben deze uitleg niet tegengesproken. Voor hen is het de basis van hun gezag. Ze waren echter bepaald niet de enigen die zich van de metafoor bedienden.
Om te beginnen: deze woorden zijn alleen te vinden bij Matteüs. De parallelpassages (Marcus 8.29 en bij Lukas 9.20) hebben niets over sleutels. Anders gezegd: de auteur van het eerste evangelie heeft hier iets ingelast.
Autoriteit
Nu is deze evangelist iemand die de joodse literatuur goed kende en hij heeft het motief van de sleutels dan ook ontleend aan Jesaja 22.22. Daar lezen we over een voorname hoveling dat hij de sleutels zal krijgen van het huis van David. “Wanneer hij opendoet, kan niemand sluiten, wanneer hij sluit, kan niemand openen.” Hier staan de sleutels voor de autoriteit. Matteüs is niet de enige nieuwtestamentische auteur die de beeldspraak gebruikt:
Dit zegt hij die heilig en betrouwbaar is, die de sleutel van David heeft – wanneer hij opendoet, kan niemand sluiten, wanneer hij sluit, kan niemand openen – … (Openbaring 3.7)
In 3 Baruch, een mystiek visioen dat teruggaat op een tekst van vóór het scheiden der wegen, krijgt de sleutelbewaarder Michaël opdracht de toegang tot een van de hogere hemelen te openen (11.3).
Inzicht
Er is een tweede betekenis: de sleutel staat dan voor kennis en inzicht. Lukas legt Jezus bijvoorbeeld deze woorden in de mond:
Wee jullie wetgeleerden, want jullie hebben de sleutel tot de kennis weggenomen; zelf zijn jullie niet binnengegaan, en anderen die wel binnen wilden gaan hebben jullie tegengehouden. (11.52)
Dit beeld was populair in de Aramese traditie. De joodse tekst die bekendstaat als 2 Baruch, een terugblik op de ondergang van de tempel, eist dat de schriftgeleerden die de ramp niet hebben kunnen afwenden, hun sleutels maar aan de hemel teruggeven (10.19).
Leiderschap
Uiteraard hangen autoriteit en inzicht samen: idealiter verleent het laatste het eerste. Het komt niet als verrassing dat de sleutelmetafoor werd toegepast op vroegchristelijke gezagdragers. Vierde-eeuwse auteurs als Afrahat van Mar Mattai en Kyrillos van Jeruzalem noemen alle bisschoppen sleutelbewaarders. De paus bedient zich van een in het christendom alleszins gebruikelijke beeldspraak.
[Een overzicht van deze reeks over het Nieuwe Testament is hier.]
“Anders gezegd: de auteur van het eerste evangelie heeft hier iets ingelast.”
Ik dacht dat Marcus het oudste evangelie schreef?
“Eerste” is hier een verwijzing naar de volgorde. Marcus is de tweede, Lukas de derde, Johannes de vierde.
Dat vond ik ook even verwarrend en toen begon ik me af te vragen hoe de volgorde van de bijbelboeken eigenlijk is bepaald.
Kerk: waarom hebben de nieuwe vertalingen dit woord, terwijl in oudere vertalingen (bv Statenvertaling) nog gemeente staat dat dichter bij ekklesia lijkt te komen; vergadering wordt ook gebruikt (Naardense bijbel).
Samenkomst kan ook.
Het Griekse woordje “ekklèsía” heeft in het Nieuwe Testament twee verschillende functies. Het kan verwijzen naar een lokale ‘afdeling’ gelovigen (“de ekklèsía van Korinte”); in dat geval is ‘gemeente’ misschien de beste weergave. Als er expliciet sprake is van het samenkomen van die gelovigen kun je ook vertalen ‘bijeenkomst”, ‘samenkomst’. Niet ‘vergadering’, want een vergadering is wel een bijeenkomst maar niet elke bijeenkomst is een vergadering; ‘vergadering’ heeft in het huidige Nederlands doorgaans de connotatie ‘zakelijk’, ‘bedoeld om problemen op te lossen en/of standpunten uit te wisselen’.
Maar “ekklèsía” kan ook refereren aan alle gelovigen (van alle gemeenten, dus van de hele wereld) samen; dan is ‘samenkomst’ of ‘bijeenkomst’ dus onmogelijk, ‘gemeente’ raar en ‘kerk’ veel beter.
Ok.
Dank voor de uitleg.
Maar kerk (niet het gebouw) doet tegenwoordig denken aan een omschreven religie, een georganiseerd religieus instituut met een theologie ed.
Werden religies in de eerste eeuw (Grieks, Romeins, Joods etc.) toen ekklesia genoemd? Ik vermoed van niet en dan lijkt me kerk geen juiste vertaling.
Het woord is wellicht uit de Septuagint overgenomen met de betekenis bijeengeroepenen, las ik ergens, dan is vergadering als vertaling begrijpelijk.
Ik zou eerder denken aan een woord als geloofsgemeenschap oid.
Zoals zo vaak hebben we ook hier weer de situatie waarin het betekenisveld van een Grieks woord (i.c. ekklèsía) niet samenvalt met het betekenisveld van enig Nederlands woord. Het Griekse woord verwijst (hier) naar de christenheid in z’n totaliteit, wel degelijk samengehouden door een -min of meer- ‘omschreven religie’, ‘met een theologie’. M.i. noemen we dat in het Nederlands ‘kerk’. Alleen, en u wijst daar terecht op: dat woordje ‘kerk’ kán (maar hoeft niet) in tegenstelling tot ‘ ekklèsía’ van A.D. 80, ook verwijzen naar een georganiseerd religieus instituut. Of die verwijzing in een concreet geval aanwezig is, wordt bepaald door de context. Dat betekent dus dat het woordje kerk in de vertaling van Matteüs 16:18 aan sommige mensen zal moeten worden uitgelegd (“Nee, de schrijver bedoelt hier niet het georganiseerde instituut. En ook niet het gebouw trouwens.”) Maar ja, een antiek geschrift lezen zonder expertise en/of degelijke toelichting leidt sowieso altijd tot misverstanden en ongelukken.
En verder: nee, in de eerste eeuw werden religies niet ‘ekklesia’ genoemd, die term werd gereserveerd voor het de christenheid. Dat is een van de redenen waarom ik niet zou kiezen voor ‘geloofsgemeenschap’. Een geloofsgemeenschap is niet per definitie christelijk, de ekklèsía wel. Een tweede bezwaar tegen ‘geloofsgemeenschap’ als vertaling van ‘ekklèsía’ is subjectiever: ik associeer dat woord toch in eerste instantie met een plaatselijke afdeling van een religie. Ja, ik weet wel dat je ‘geloofsgemeenschap’ ook in mondiale zin kunt gebruiken, maar dat gebruik ervaar ik als secundair.
Enfin, al dit soort overwegingen hebben de NBV21-vertalers uiteraard ook gemaakt. Ik vind hun ‘kerk’ voor ‘ekklèsía’ in Matteüs 16;18 dan toch echt de minst slechte oplossing.
Opnieuw bedankt voor de toelichtingen.
Ik heb nog wel wat te pruttelen.
Als Mattheus AD 80 Jezus in de mond legt “mijn ekklesia”, dan neem ik aan dat zijn Griekse toehoorders daar iets van begrepen zullen hebben in de trant van: de groep(en) die zich onder de vlag van Jezus verzameld hebben.
Het lijkt mij dan dat een hedendaagse lezer bij de vertaling met “mijn kerk” meer uitleg nodig zal hebben dan bij “mijn gemeente” of “mijn geloofsgemeenschap”.
Met als bijkomend voordeel dat geen latere kerkleider zijn kerk kan aanprijzen met beroep op deze tekst.
Corr. Griekse = griekssprekende
Dan pruttel ik nog een laatste keer tegen. In Matteüs 16:18 zullen de toehoorders ‘ekklèsía’ ongetwijfeld hebben opgevat als ‘alle christelijke gelovigen’. (Dat dat niet helemaal hetzelfde is als ‘de groep(en) die zich onder de vlag van Jezus verzameld hebben’ laat ik hier maar even lopen.)
Volgens mij is de gangbare Nederlandse uitdrukking voor ‘alle christelijke gelovigen’ toch echt ‘kerk’, ook als het gaat om het verleden. Het publiek van Matteüs rond 80 maakte deel uit van wat heet de ‘vroege kerk’. ‘Gemeente’ valt voor mij als vertaling af omdat het als eerste betekenis heeft ‘plaatselijke (meestal protestantse) afdeling van een kerkgenootschap’; het equivalent van een rooms-katholieke ‘parochie’ dus. Mijn bezwaren tegen ‘geloofsgemeenschap’ heb ik de vorige keer al uiteengezet.
Maar goed, traduire c’est trahir, dat weet iedere vertaler.
Dank voor het weerwoord!
Naar mijn weten is bisschop Athenasius in zijn paasbrief aan de christenen in Alexandrië in het jaar 367 AD verantwoordelijk voor de opsplitsing van de wel en niet toegelaten, gecanoniseerde, Bijbelboeken/ handschriften. Vanaf Athenasius begint een discussie over de indeling van de Bijbelboeken/ handschriften en hun juiste volgorde in het OT en het NT.
Er ligt een gapend gat tussen het mythische handschrift Q, als oertekst van de vier evangeliën uit mogelijk het jaar 50 AD, en de definitieve vaststelling van de geautoriseerde handschriftindeling in het NT.
De geschiedenis van deze problematiek is interessant.
Hoe zijn de handschriften overgeleverd en wie herkent de verschrijvingen?
De sleutels uit het museum in Milaan zijn artefacten, maar de handschriften zijn ook artefacten: door mensen gemaakt en met een duidelijke doelstelling.