
[Tijdens het Hellenisme kregen de Academie van Plato en de Peripatetische school van Aristoteles gezelschap van nieuwe filosofische stromingen, zoals het Cynisme, de Cyreense School en het Epicurisme. De bekendste was de Stoa. Het eerste deel van deze vijfdelige reeks was hier.]
Als het gaat om logica en wetenschap verschilde de Stoa fundamenteel van insteek met eerdere filosofische scholen. Eerder waren de platoonse Academie en vooral het Lyceum van Aristoteles dé autoriteiten op het gebied van wetenschapsfilosofie en logica. Wat die beide scholen bindt, is dat zij geïnspireerd door hun voorganger Parmenides naar de essentie der dingen zochten, naar een onveranderlijke waarheid achter de veranderlijke verschijnselen.
Aristotelische logica
Plato vertrouwde daarbij vooral op de ratio, terwijl Aristoteles meer vertrouwde op de waarneming. Maar alle twee waren typische dualisten: volgens hen schuilt er een onveranderlijke geestelijke wereld achter de wereld van de materiële verschijnselen.
Het klassieke voorbeeld van de aristotelische logica was:
Uitspraak A: Alle mensen zijn sterfelijk. (een algemeen oordeel)
Uitspraak B: Sokrates is een mens. (een specifiek oordeel)
Conclusie: Sokrates is sterfelijk. (de conclusie)
Deze logica is gericht op het classificeren van zaken: ze richt zich op de relatie tussen het algemene en het bijzondere. Daarmee beschrijft zij het wezen der dingen. Het gaat er in deze vorm van logica om de dingen die er zijn te beschrijven door middel van hun kenmerken, door de onveranderlijke principes achter de verschijnselen te vatten.
Een ander soort logica
De Stoa had andere uitgangspunten. Zij waren niet geïnspireerd door Parmenides, maar door diens tijdgenoot Herakleitos. Volgens hem is het kenmerk van de verschijnselen juist dat ze veranderlijk zijn. De stoïcijnen richtten zich daarom in hun logica niet op het Zijn, maar op het Worden. Ze besteedden geen tijd aan het omschrijven van zaken door middel van onveranderlijke kenmerken, maar wilden zaken doorgronden door te kijken naar hun samenhang. Daartoe ontwikkelden de stoïcijnen een eigen vorm van logica: de propositielogica.
De propositielogica van de Stoa vertaalt oorzaak-gevolgrelaties naar als-dan-relaties tussen simpele uitspraken:
Als dit wel (of niet) gebeurt, dan gebeurt dat (of juist niet).
Als het water kookt, dan komt er stoom uit de ketel. Als de zon schijnt, dan gaan we naar het strand. Als de aarde voor de maan schuift, dan hebben we een maansverduistering. Als ik niet ga koken, dan is er geen eten. Als die appel daar in die boom loslaat, valt deze op mijn hoofd. En zo verder.
De natuurlijke gang van zaken in plaats van de natuurlijke staat van zijn
Alles valt volgens de Stoa terug te voeren op simpele als-dan-relaties. Het gaat hier dus niet om een logica van eigenschappen, maar van gebeurtenissen.
Door de zaken in hun relatie tot elkaar te beschouwen probeert de stoïcijnse propositielogica de natuurlijke gang van zaken te doorgronden. Want begrip van de samenhang der dingen leidt volgens de Stoa vanzelf tot acceptatie van het zijnde. Wie ziet hoe alles zich tot elkaar verhoudt, kan vrede vinden met het bestaan.
Determinisme of toeval?
Een interessante vraag om nog eens bij stil te staan: is de wereld een gesloten geheel van samenhangende, noodzakelijke gebeurtenissen? Je zou je zo’n wereld kunnen voorstellen als een machine die onverstoorbaar door blijft draaien, met uitkomsten die van te voren altijd fundamenteel voorspelbaar moeten zijn. Of is er, hoeveel samenhang we ook kunnen ontdekken, ondertussen nog altijd sprake van meerdere mogelijkheden, van toeval?
Volgens de Stoa vormt de wereld een redelijk samenhangend geheel, en is het geen resultaat van toevallige gebeurtenissen Zij hadden een puur deterministisch wereldbeeld. De epicuristen daarentegen zagen de wereld juist als het gevolg van toevalligheden.
Einstein versus Bohr
Deze tegenstelling duikt in de moderne tijd opnieuw op in de discussie tussen de natuurkundigen Albert Einstein en Niels Bohr. Zoals veel natuurkundigen was Einstein op zoek naar de fundamentele wereldwetten. Zijn relativiteitstheorie is, hoe moeilijk te begrijpen ook, een deterministische theorie. Einstein zocht naar een fundamentele code achter de verschijnselen.
Maar tijdens Einsteins leven was ook de kwantummechanica in opkomst. Deze gaat uit van de onvoorspelbaarheid van materie, en stelt wetten op die uitgaan van kansberekening. En de kwantummechanicus Bohr stelde dat deze onvoorspelbaarheid fundamenteel moest zijn. Dit ging Einstein te ver. ‘Ik ben ervan overtuigd dat God niet met dobbelstenen speelt,’ was de beeldspraak die hij vaak als verweer gebruikte.
Hiermee verwees Einstein niet naar de christelijke of joodse god, maar naar een wereldwet die hij veronderstelde, zoals die ook werd verondersteld door de stoïcijnen en Herakleitos.
Wie heeft er gelijk? Uiteindelijk weten we het niet. Louter toeval of determinisme, het is een geloof. Het determinisme heeft ons veel kennis gebracht, en van de Verlichting tot in de twintigste eeuw was het deterministische wereldbeeld dan ook het dominante. Maar met de kwantummechanica met zijn fundamentele onvoorspelbaarheid lijkt de stand tussen toeval en determinisme weer 1-1.
[Deze reeks, oorspronkelijk gepubliceerd op de beëindigde website Grondslagen.net, is gebaseerd op het boek De wereld vóór God van Kees Alders. Het boek biedt een introductie tot de filosofische stromingen van de oude wereld en is hier te bestellen.]
“Hiermee verwees Einstein niet naar de christelijke of joodse god ….”
Zoals ik al een paar blogjes geleden schreef: ook Bohr deed dat met zijn antwoord “Einstein, houd op God te vertellen wat te doen.” En Hawking met de slotzin van Het Heelal.
“Louter toeval of determinisme, het is een geloof.”
Nee.
In de eerste plaats heb ik groot bezwaar tegen “louter toeval”. Dat impliceert een waarschijnlijkheid van 1/n, waar bij n het aantal mogelijke uitkomsten is. In het geval van een zuivere munt is de waarschijnlijkheid 1/2, bij een zuivere dobbelsteen 1/6. Dat is louter toeval. Alleen kan waarschijnlijkheid – neem een onzuivere dobbelsteen – alle waarden tussen 0 en 1 aannemen. Zo werkt de quantummechanica ook. Simpel gezegd: de waarschijnlijkheid dat een radioactief atoom vervalt in precies 1/2 op de halfwaardetijd. Bij een korter tijdsinterval is de waarschijnlijkheid kleiner, bij een heel groot tijdsinterval (in verhouding tot de halfwaardetijd) bijna 1. Het is fout dit als louter toeval te omschrijven.
Ten tweede zijn er objectieve criteria, ook aan geschiedkundigen bekend. Punt is namelijk dat quantummechanica veel meer en een grotere verscheidenheid aan verschijnselen beschrijft dan de relativiteitstheorie. Ook kan determinisme, in de strikte vorm van het stoïcisme, opgevat worden als een bijzondere vorm van waarschijnlijkheid. Oorzaak (A)-gevolg (B) relaties kennen immers een waarschijnlijkheid van of 1 of 0: indien A dan altijd B of juist indien A dan nooit B. Determinisme is dan ook eenvoudiger dan waarschijnlijkheid. Maar alle pogingen om quantummechanica in termen van oorzaak-gevolg relaties te formulren zijn tot nu toe mislukt. Dat wil niet zeggen dat alle natuurkundigen het hebben op gegeven. Superdeterminisme is niet begraven. De versies die gebruik maken van verborgen variabelen hebben te maken met Ockham’s Scheermes. Probabilistische versies (de meeste) van quantummechanica hebben die niet nodig.
Het fundamentele probleem is al decennia bekend: zwaartekracht. Quantummechanica is tot op heden niet in staat die te beschrijven (kort door de bocht). Er zijn wel ontwikkelingen. Op dit moment voel ik me het sterkst aangetrokken door Quantum Velden Theorie. Die is speculatief, maar geen kwestie van geloof.
https://en.wikipedia.org/wiki/Quantum_Field_Theory_in_a_Nutshell
Om een idee te krijgen hoe nerdy dit is:
https://news.berkeley.edu/2010/06/24/boson_fermion/
“the idea that nature looks the same when time is reversed”
Je hebt in die zin gelijk, als dat je verklaring van “louter” is. Dat woord had ik dan wellicht beter niet kunnen gebruiken. Mooi omschreven, dat de Stoa alles wil omschrijven in kansen van 1 en 0: dat is wat “superdeterminisme” zoals jij dat noemt ook eigenlijk is. Die neem ik graag een keer in een volgend schrijven van je over.
En inderdaad gaat in de kwantummechanica de kans in het ideale geval naar ‘bijna 1’ – zeker uitgestrekt over de tijd (waarbij het natuurlijk wel frustrerend is dat we nooit precies weten wannéér het vervalt).
De vraag waar Bohr en Eistein nu over twistten is of dat ‘bijna’ nu een kwestie is van de onvolkomenheid van onze modellen, of dat we dit er nu gewoon bij moeten nemen als een fundamentele onvoorspelbaarheidsfactor, die er zal blijven, ook als onze modellen perfect zijn.
Deze vraag is inderdaad een kunstmatige: de laatste zin van dit hoofdstuk is eraf gevallen, omdat Jona de hoofdstukjes in het boek waar het uit komt in losse series heeft ingedeeld. De laatste zin luidt: en het is 1-0 voor de volgende stroming die we tegen zullen komen – de sceptici. Deze filosofen, zo zullen we later dit jaar ook hier wellicht kunnen zien, verwerpen de hele vraagstelling, omdat zij vinden dat over de wereld uiteindelijk niets met enige zekerheid te zeggen valt. Ze verwerpen dus zowel het ‘geloof’ in de fundamentele voorspelbaarheid, als het ‘geloof’ in toeval. In het Pyrrhonisme leidt dit vervolgens tot een moreel anarchisme, maar de Academische sceptici vinden hierop het wetenschappelijk pragmatisme van de wetenschappelijke hypothese uit, die kan blijven staan zolang deze dienst doet (prematuur in die zin dat ze in de filosofie geen regelrechte opvolging heeft, en het onzinnig zou zijn te stellen dat de filosofen uit de oudheid ‘de wetenschappelijke methode’ zou hebben uitgevonden – hoewel Hume wel kennis heeft genomen van het scepticisme, en we dus wel degelijk een lijn kunnen veronderstellen, zij het niet de enige). De Stoïcijnen en Epicuristen waren nog niet zo ver. Einstein en Bohr natuurlijk wel, maar in hun twist over hoe God zich gedraagt, vielen ze mijns inziens toch een stapje terug ;).
Het is een misverstand dat de 19e-eeuwse blik op de fysica nog zou passen bij de moderne natuurkunde
Het dterministisch “geloof” is teruggebacht tot een theorie werkt binnen zijn grenzen
Ik wil graag verijzen naar de moderne meta-fysica zoals verwoord door bijv. Nancy Cartwright
Een concreet voorbeeld
De Quntaum Mechanica is on misbaar voor begrip van de chemie
Maar de “theorie” is vooral een recept
Dat kot ook doordat een systeem met meer dan 3 parameters niet meer exact wiskundig op te lossen valt. Derhalve worden ze vereenvoudigd tot een punt dat de gevonden experimentele waarnemingen te duiden zijn
Kortom, van een oorpsonkelijk universele basis blijft een verbrokkled wereldbeeld over; door Cartwright verwoord in a Dappled World: formules voldoen in een beloten volledig gedefinieerd systeem maar daarbuiten? ieder zijn eigen geloof