Plumbata: de dartpijl van het Late Romeinse Rijk

Plumbata onderhandse geworpen

One-hunderd-and-Eeeeeeeightyyyyy! Bij deze kreet veren doorgaans tienduizenden Nederlanders op van hun stoel, bijvoorbeeld eergisteren, toen nationale held Michael van Gerwen met zijn dart weer eens de perfecte score had gegooid.

Mag ik de lezer nu meenemen naar een ander scenario – nog steeds een grote groep mensen, nog steeds veel lawaai, nog steeds een gespannen sfeer. Maar in plaats van fors gebouwde sporters zien we goed bewapende legionairs, en in plaats van een klein pijltje tussen duim en wijsvinger werpen zij uit alle macht een uit de kluiten gewassen pijl naar de vijand, die, naar ik u kan verzekeren, dit minder op prijs stelt dan de mensenmassa in het vaderlands café.

Mars’ weerhaken

In tegenstelling tot Van Gerwens pijltjes was dit wapen allerminst onschuldig. Met een flinke boog geworpen werden afstanden tot honderd meter gehaald, wat betekende dat de gehele vijandelijke slagorde ineens een wapen moest vrezen dat letterlijk uit de lucht kwam vallen, veel verder reikte dan elke speer en een doorslagkracht bezat die de bescherming van elk schild en waarschijnlijk zelfs elk pantser waardeloos kon maken.

De plumbata was een flinke pijl met daaraan een bol lood ter verzwaring – de naam was waarschijnlijk een afkorting, afgeleid van plumbatis sagittis (‘loden pijl’), terwijl latere, Griekstalige auteurs het wapen ook beschrijven als ‘loodgepunte pijl’. Naast het lood was het andere typische kenmerk een flinke punt met weerhaken – de andere naam voor dit wapen is martiobarbulis, oftewel ‘weerhaakjes van Mars’.

Hoe het wapen er exact uit zag weten we niet. Behalve de metalen delen (punt en loden gewicht) zijn er nooit resten gevonden van de houten schacht, waardoor onduidelijk blijft hoe lang de pijl precies was. De enige nog bekende afbeelding ervan is een middeleeuwse kopie van een waarschijnlijk vierde-eeuws geschrift van een anonieme uitvinder. Het is de vraag hoe betrouwbaar die informatie is.

Gereconstrueerde plumbata

Lievelingsregimenten

De oorsprong van de plumbata is ook enigszins onduidelijk. De Laat-Romeinse schrijver Flavius Renatus Vegetius beschrijft hoe twee regimenten uit Illyrië tijdens het bewind van keizer Diocletianus (r.284-305 na Chr.) zich hadden bekwaamd in het gebruik van dit wapen. Deze Herculiani en Ioviani maakten hiermee zo’n indruk bij Diocletianus en zijn medekeizer Maximianus, dat beide regimenten vervolgens, omgedoopt tot Martiobarbuli Herculiani en Martiobarbuli Ioviani, de lievelingsregimenten van de keizers werden.

Op zich waren verzwaarde werpwapens niet nieuw in het Romeinse arsenaal. De bekendste was natuurlijk de pilum, de verzwaarde werpspies die onlosmakelijk verbonden is aan ons beeld van dé Romeinse soldaat, de legionair. Maar Plinius schreef reeds over de plumbatis iaculis, een soort van jachtpijl waarmee de Arabieren op vogels jaagden. En vóór de Romeinen hanteerden sommige Grieken al de cestrosphendone, een kleine verzwaarde pijl, die echter met een grote slinger werd afgeschoten.

De auteur met zijn massavernietigingswapen

Massawapen

Wat was er dan zo nieuw aan de plumbata dat dit wapen volgens Vegetius blijkbaar zo’n opzien baarde bij de Romeinse legerleiding? Zoals boven reeds vermeld is het bereik van de plumbata veel groter dan die van een speer. Hoewel niet bekend is hoe dit wapen gegooid werd, wijzen moderne tests uit dat het bereik kan oplopen tot zo’n honderd meter. Alleen slingers en bogen reiken verder, maar de doorslagkracht van slingersteen en pijl is beduidend minder dan die van een plumbata. Daarbij hoeft men niet te trainen voor het werpen van de plumbata, terwijl het gebruik van de slinger en de boog wel een opleiding vereist.

Met deze kenmerken werd de plumbata tot een gevreesd massawapen, dat een flinke impact op welke tegenstander dan ook moet hebben gehad. Vijandelijk voetvolk moet de plumbata vervloekt hebben, die, anders dan speer of slinger, niet van voren kwam maar bijna verticaal uit de lucht – het moet bijzonder lastig zijn geweest om zo’n wapen te zien aankomen. Het effect op een slagorde zal dan ook zijn geweest dat na de eerste waarschuwende kreet iedereen de bescherming van zijn schild zal hebben opgezocht. Op een charge van vijandelijke cavalerie (zonder beschermende schilden) zal de uitwerking er een van pure paniek en chaos zijn geweest.

Het enige nadeel van de plumbata tegenover slinger en boog is de beperkte hoeveel munitie. In een pijlkoker gaan al gauw tientallen pijlen, en ook de slingeraar kan een flinke hoeveelheid projectielen met zich meedragen. De hoeveelheid plumbatae die elke soldaat met zich meedroeg was echter beperkt. Vegetius beschrijft dat er vijf van deze projectielen ‘in de holte van het schild’ mee werden gedragen, terwijl de Oost-Romeinse keizer Maurikios in de late zesde eeuw een koker beschrijft, overigens zonder het exacte aantal projectielen te noemen dat daarin kon worden meegedragen.

Een onbekend wapen

Duidelijk is wel dat bijna iedereen in de Laat-Romeinse slagorde over plumbatae kon beschikken en ze ook gebruiken. Natuurlijk de infanterie, waar waarschijnlijk de achterste rijen gedurende het hele gevecht plumbatae over de hoofden van hun strijdende collega’s bleven gooien, maar ook verkenners, de bewakers van de tros, maar ook mariniers aan boord van schepen! Zelfs de cavalerie, die in volle galop, zoals uit moderne tests blijkt, met gemak de vijand met plumbatae kon bekogelen.

Zoals veel aspecten van de plumbata is ook niet duidelijk tot wanneer het wapen deel heeft uitgemaakt van de standaardinventaris van de (Oost-)Romeinse soldaat. Ondanks het algemene voorkomen van dit wapen bij alle delen van de troepenmacht zijn er toch niet zo heel veel van gevonden. In 2016 waren zo’n 175 vondsten gepubliceerd; mij zijn ook nog 75 exemplaren bekend uit privéverzamelingen en van verkopen via het internet. Wanner je deze vondsten projecteert op een kaart van het Romeinse Rijk, valt direct op dat de meeste geconcentreerd zijn in de Balkan en de grensprovincies van het West-Romeinse Rijk. En dat is verassend, omdat men op grond van onder andere de beschrijvingen in Oost-Romeinse legerhandboeken ook zou verwachten er resten van tegen te komen op de slagvelden van de Oost-Romeinse legers.

Er valt dus nog wel wat te ontdekken aan deze dartpijl van het Laat-Romeinse Rijk.

Literatuur

  • Robert M. Vermaat (2015): ‘Plumbatae’, in Y. Le Bohec et al. (edd.), The Encyclopedia of the Roman Army (Chichester/Malden), pp. 754-756.
  • Miroslav B. Vujović (2009): ‘The Plumbata from Serbia’, in: Journal of the Serbian Archaeological Society 25, pp. 203-219.

[Robert Vermaat is lid van re-enactmentgroep Fectio. Oorspronkelijk gepubliceerd op de beëindigde website Grondslagen.net.]

Deel dit:

9 gedachtes over “Plumbata: de dartpijl van het Late Romeinse Rijk

  1. Dirk Zwysen

    Onderhands geworpen kan de plumbata niet erg doelgericht geweest zijn, maar dat nadeel wordt ruimschoots gecompenseerd door de hoeveelheid projectielen. Dat maakt het dan weer zo vreemd dat er zo weinig van gevonden worden.

    Waarom gebruik je de ablatief (of datief) in de naamgeving? In de nominatief heetten ze (enk./mv.):
    – plumbata sagitta / plumbatae sagittae
    – plumbatum iaculum / plumbata iacula
    – martiobarbulus / martiobarbuli

    Dat laatste is een gek woord. Het Brepolscorpus van Latijnse woorden citeert het 18de-eeuwse lexicon van Forcellini, die weer verwijst naar een andere geleerde die meent dat de naam verwijst naar visjes die een baardje leken te hebben en erg in trek waren. De militaire grap zou dan zijn dat de projectielen “voedsel voor Mars” zouden zijn. Dat lijkt fout, omdat zowel baard als baardje in het Latijn vrouwelijk zijn: “barba/barbula”. Je kan dan nog begrijpen dat het woord van geslacht verandert om de soldaten aan te duiden, maar niet voor de wapens.
    De verwijzing naar een baard is ook helemaal niet nodig want het Latijn kent gewoon het woord “barbulus”, wat “makreel” betekent. De vinnen op de pijl zullen het wapen het uitzicht van deze vis hebben gegeven. Een correctere vertaling lijkt dus “Marsmakreeltjes”.

    1. Dirk Zwysen

      Correctie: Ik vind zo direct geen attestatie van “barbulus”. Opnieuw Forcellini via Brepols: die geeft geen oude bron maar stelt de Barbulus gelijk aan wat Linnaeus de Gadus Barbatus noemt. Dat is de steenbolk, een vis met een baarddraad.

      Het lijkt me toch logischer om “barbulus” als verkleinwoord van “barbus” te zien. De makreel zou dan zo genoemd worden omdat hij twee kleine baardjes lijkt te hebben.

    2. “dat nadeel wordt ruimschoots gecompenseerd door de hoeveelheid projectielen.”
      helemaal correct. Het is een massawapen, door Vegetius dan ook vergeleken met de pilum; een chargebreker, massaal geworpen.

      “Waarom gebruik je de ablatief (of datief) in de naamgeving?”
      Pas op dat je wel over het projectiel blijft praten, niet over het martelwerktuig.

      “Een correctere vertaling lijkt dus “Marsmakreeltjes”.”
      Je ben de eerste die daar ooit mee gekomen is. Ik houd het liever op ‘weerhaakjes van Mars’. Om bij vissen te blijven: de vijfbandige weerhaak (barbus pentazon).

  2. Dirk Zwysen

    Van een marteltuig weet ik niets, maar de pijlen en spiesen zijn toch gewoon sagitta en iaculum in de nominatief.

    Als iemand een attestatie van barbus/barbulus vindt met de betekenis “weerhaak”, dan gooi ik mijn theorie de prullenbak in, maar ik vind enkel verwijzingen naar vissen, waarbij de barbus verwijst naar baarddraad (barbel in het Engels). De Engelse wikipedia over “barbels” vermeldt dat er soms verwarring is met “barbs”, de weerhaken op vleugels van vogels. Ik denk dat die “vijfbandige weerhaak” het resultaat van een dergelijke spraakverwarring is.

    1. “Van een marteltuig weet ik niets, ”
      De Codex Theodosiani vermeldt een plumbum/plumbata als martelinstrument, waarschijnlijk een met loodjes verzwaarde zweep, vergelijkbaar met de fragrum.

      “maar de pijlen en spiesen zijn toch gewoon sagitta en iaculum in de nominatief.”
      Op je vraag
      “Waarom gebruik je de ablatief (of datief) in de naamgeving? In de nominatief heetten ze (enk./mv.):
      – plumbata sagitta / plumbatae sagittae
      – plumbatum iaculum / plumbata iacula”
      kan ik slechts antwoorden dat niet ‘ik’ de naam plumbata gebruik, maar elke originele bron: ev plumbata, mv plumbatae. (Vegetius en De rebus bellicis (anon.)). Niemand spreekt van een ‘plumbata sagitta’ etc.

      Ik vind het wel amusant dat ik regelmatig met Latinisten in discussie moet omdat ze het niet eens zijn met het Latijn uit een originele bron 😉

      1. Dirk Zwysen

        Ik zou niet durven om de bronnen tegen te spreken (al weten we natuurlijk soms wel dat die bronnen, meestal middeleeuws, soms echt de mist ingaan. Zo las ik onlangs een Caesarmanuscript waarin de schrijver het had over “peccata Gallia” waar dat “pacata Gallia” moet zijn. Een begrijpelijke schrijffout voor een devote middeleeuwer).
        Het gaat me om de uitgangen op -is. Die zijn correct, in een ablatief, de naamval voor bijvoorbeeld bijwoordelijke bepalingen. Ik begreep gewoon niet waarom je die gebruikte in een Nederlandse tekst. Als we daar Latijnse woorden in gebruiken, is dat doorgaans in de nominatief, dus vroeg ik me af of daar een reden voor was. Maar in het licht van de staat van de wereld en de schandelijke prestaties van mijn geliefde voetbalclub, is dit ook niet iets waar ik van wakker lig ;-).

  3. Ben Spaans

    De plumbata vereiste i.t.t. de boog en slinger geen training – helemaal zonder oefening zal het toch niet zijn gegaan?

    1. Iedereen kan een dart gooien. Om het allemaal tegelijk te gooien was wss wel iets van training nodig. Om het op het uitgekiende moment te gooien heb je maar één iemand nodig.

Reacties zijn gesloten.