Antiochos IV Epifanes

In het Bijbelboek Daniël komt de Seleukidische koning Antiochos IV Epifanes (r.175-164) er niet bepaald geweldig vanaf. Een monster en godslasteraar, dat is hij, maar God zal hem straffen:

De koning zal doen wat hij wil; in zijn hoogmoed zal hij zich verheffen boven welke god ook en tegen de God der goden zal hij ongehoorde dingen zeggen. Toch zal hij voorspoed genieten, totdat de toorn ten top gestegen is: dan wordt uitgevoerd wat besloten is. (Daniël 11.36)

Even eerder heeft de samensteller van Daniël Antiochos al getypeerd als een godslasteringen uitkramende hoorn van een van de vier beesten die hij in een van zijn visioenen uit zee ziet oprijzen. Zie het plaatje hierboven. De Griekse historicus Polybios van Megalopolis (c.200-c.118) dacht er niet heel anders over. “Wegens zijn gedrag kreeg Antiochos, bijgenaamd Epifanes [de verschenen godheid], ook de naam Epimanes [de dwaas]” schrijft hij (Wereldgeschiedenis 26.1). Daaraan voegt hij een catalogus van vreemde gedragingen toe.

Er moet natuurlijk een andere kant zijn aan zo’n man, anders kon hij geen elf jaar aan de macht blijven en zou hij geen natuurlijke dood zijn gestorven. De Duitse historicus Peter Franz Mittag is naar die andere kant op zoek gegaan in zijn bewonderenswaardig grondige boek Antiochos IV. Epiphanes. Eine politische Biographie (2006). Het is een geschiedenisboek zoals geschiedenisboeken zijn gedoeld. De auteur kent zijn bewijsmateriaal – en dat is minder vanzelfsprekendheid  dan het lijkt – en wee t hoe hij het boeiend moet presenteren. Het helpt natuurlijk wel dat het onderwerp ook gewoon boeiend is.

Na twee inleidende hoofdstukken en een hoofdstuk over Antiochos’ verblijf in Rome (waar hij moest instaan voor het gedrag van zijn broer, koning Seleukos IV Filopator) en zijn onverwachte troonsbestijging in 175 v.Chr., besteedt Mittag een vierde hoofdstuk aan het Seleukidische Rijk aan het begin van Antiochos’ regering. Het biedt een interessante analyse van de (soms tegenstrijdige) beleidsdoelen en een overzicht van de financiële middelen.

Mittag suggereert dat de jaarlijkse inkomsten ongeveer 15.000 talenten bedroegen en dat is interessant. Antiochos’ vader Antiochos III de Grote had namelijk, na een verloren oorlog tegen de Romeinen, moeten toezeggen Rome elk jaar 1000 talenten te betalen: een enorm bedrag, maar nu we weten hoe groot de Seleukidische staatsinkomsten waren, zien we dat de Romeinen de schapen weliswaar schoren maar niet vilden. Het is een van de vele punten waar Mittag de informatie over deze tijd, die zich leent voor een beschrijving met nadruk op excessen, contextualiseert en toont dat de toenmalige politici vrij rationeel te werk gingen.

In de volgende twee hoofdstukken lezen we over de manier waarop Antiochos Epifanes zijn macht uitbouwde. Namelijk zoals elke hellenistische vorst. Met giften aan Griekse steden creëerde hij daar goede wil, wat zijn diplomatieke speelruimte vergrootte. Gezantschappen naar Rome waren om soortgelijke redenen belangrijk. De hoofdstad Antiochië had voordeel van enkele bouwprojecten. Er waren enkele maatregelen voor de eredienst, waarvan belangrijk is dat Mittag geen bewijs heeft gevonden voor een gedwongen invoering van de cultus van de Olympische Zeus: een beschuldiging die we kennen uit joodse bronnen. De moord op Antiochos’ neef, die wellicht ooit de troon zou kunnen opeisen, is voor Mittag ook een stabiliserende maatregel.

Hij wijdt niet minder dan vier hoofdstukken aan de Zesde Syrische Oorlog. Het eerste daarvan beschrijft Antiochos’ inval in Egypte in 169 v.Chr., die noodzakelijk werd toen bleek dat de Ptolemaiën een oorlog aan het voorbereiden waren. Antiochos’ preventieve aanval was een succes maar eenmaal voor de muren van Alexandrië concludeerde hij dat hij niet de middelen had die stad met kans op succes te belegeren. Evengoed eindigde de campagne met enorme buit.

Het volgende hoofdstuk is het boeiendst. Mittag legt uit hoe Antiochos de verworven middelen gebruikte voor een hervorming van het muntstelsel, die ertoe diende de handel te bevorderen. Antiochos was een visionair, voor zover dat in de antieke economie mogelijk was. Dat is althans Mittags visie, die wellicht een tikje teveel is geïnspireerd door de manier waarop achttiende-eeuwse bestuurders omgingen met de economie.

Mittag herneemt de beschrijving van de Zesde Syrische Oorlog: de tweede invasie van Egypte en de beroemde interventie van een Romeinse diplomaat, die in volle vredestijd botweg van de bevriende Seleukidische heerser eiste dat deze zich zou terugtrekken als hij een oorlogsverklaring wilde vermijden. Mittag erkent dat dit vernederend was voor Antiochos, maar stelt terecht dat het hem eigenlijk ook wel goed uitkwam. Hij kon Alexandrië sowieso niet innemen en kon nu voor de tweede keer met buit beladen, en met een intact leger, terugkeren. Hij had een Egyptische inval verhinderd en er nog behoorlijk aan verdiend ook.

Onvermijdelijk is er een hoofdstuk over de Makkabeeënopstand. Mittag meent dat Antiochos vooral zijn rijk wilde stabiliseren en daarom inging op het aanbod van de Joodse aristocraat Menelaos om, als hij zou worden benoemd tot hogepriester, meer belastingen te betalen. Helaas had Menelaos zijn mogelijkheden overschat, wat aanleiding was voor grote spanningen in Juda en vervolgingen van joden die met Menelaos op ramkoers lagen. Antiochos begreep zijn fout, draaide de maatregelen van Menelaos terug en probeerde het gebied weer te stabiliseren.

Dat is uiteindelijk ook gelukt: anders dan men vaak denkt, is de Makkabeeënopstand mislukt en raakten de leiders geïsoleerd. Ze waren in feite bandieten en hun kansen keerden pas vijftien jaar later, toen de Seleukiden in een burgeroorlog verstrikt waren geraakt en een van de troonpretendenten de Makkabese leider Jonathan erkende als hogepriester – en in ruil de beschikking kreeg over extra manschappen.

Na een hoofdstuk over een groot feest in Antiochië en het show-karakter van Hellenistisch koningschap, lezen we over Antiochos’ mars naar het oosten. Die was mogelijk nu hij Egypte had verslagen en zich had verzekerd van vriendelijke relaties met Rome. Hij versterkte zijn greep op Armenië, bezocht Babylon en herbouwde een stad aan de kop van de Perzische Golf. Dit bewijst dat hij het potentieel van de zeehandel op India begreep.

De bronnen zijn, zoals ik al aangaf, nogal negatief over Antiochos en dat wreekt zich in zijn laatste levensjaar. Hij bezocht Khuzestan en Fars en we lezen over de plundering van een tempel. Mittag meent dat dit een heel gekleurde voorstelling van zaken is: tempels konden jaren achterliggen met het betalen van belasting en Antiochos kwam nu de gelden innen.

Ergens in het oosten van Fars is de koning in 164 overleden. De plaats heette Gabai en moet niet worden verward met het Gabai dat later Isfahan zou heten. De kwestie is belangrijk. Zou Antiochos op weg zijn gegaan naar Isfahan, dan zou hij in conflict zijn geraakt met de Parthen, maar de koning was dus meer geïnteresseerd in het Golfgebied.

In het slothoofdstuk vat Mittag nog eens samen: Antiochos streefde ernaar zijn rijk te stabiliseren en was daarin succesvol. Hij had alleen de pech dat niet zijn hofhistorici, maar auteurs als de samensteller van Daniël bepaalden hoe men de komende eeuwen zou denken over zijn regering. Ik was blij met het boek van Mittag. Weliswaar heb ik het vermoeden dat hij Antiochos iets te veel heeft neergezet als een achttiende-eeuws verlicht heerser die zich beschouwt als “eerste dienaar van de staat”, maar Mittag maakt duidelijk dat Antiochos geen monster of dwaas was, maar een alleszins bekwaam bestuurder.

Deel dit:

2 gedachtes over “Antiochos IV Epifanes

  1. Hans van der Valk

    Helaas heb ik het boek van Mittag niet gelezen. Aan de hand van de munten is te zien, dat Antiochos IV Epiphanes experimenten met geld uitvoerde. Dat hij minder afschuwelijk was dan uit de Bijbel blijkt. was me ook duidelijk.

  2. mnb0

    “concludeerde hij dat hij niet de middelen had die stad met kans op succes te belegeren”
    Dat is heel wat rationeler dan vele beroemde legeraanvoerders van de laatste 500 jaar.

Reacties zijn gesloten.