De Syrische Oorlogen

grainger

Anders dan u bij de titel van deze post verwacht, gaat dit stukje niet over de trieste reeks gevechten in het huidige Syrië. Het gaat over een serie conflicten die in de derde en de tweede eeuw v.Chr. werden uitgevochten tussen het Ptolemaïsche en het Seleukidische Rijk, twee staten die, zoals de trouwe lezers van deze kleine blog inmiddels weten, waren ontstaan na de dood van Alexander de Grote. Een Macedonisch-Griekse elite kreeg in die nieuwe koninkrijken de macht over en moest daar in feite van voren af aan beginnen.

De negen oorlogen zijn een vergeten onderwerp, nog méér vergeten dan het toch al zo vergeten Seleukidische Rijk. Niet alleen waren er weinig veldslagen waarop de antieke historici zich konden uitleven, veel belangrijker is dat tegelijkertijd Rome bezig was het Middellandse Zee-gebied te verenigen, een proces dat veel duurzamer resultaten zou hebben dan de oorlogen in het oosten. In The Syrian Wars breekt J.D. Grainger er een lans voor wat meer aandacht te geven aan de eindeloze conflictenreeks, die draaide om het bezit van Koile Syria, “het holle Syrië” ofwel de vallei van de Jordaan en de Bekaa. De conflictenreeks, zo betoogt Grainger, was heel belangrijk, omdat ze de directe aanleiding vormde voor de staatsvorming in zowel het Ptolemaïsche als het Seleukidische Rijk. Grainger duidt de ontwikkeling van een staatsapparaat, bedoeld om de oorlogsinspanning voort te zetten, aan als “competetive development”.

Waarop baseer je zo’n stelling? Op geschreven bronnen en munten natuurlijk, die Grainger dan ook met zorg behandelt. Dit heeft echter als gevolg dat het eindresultaat in laatste instantie een N=1-studie is die makkelijk onderuit kan worden gehaald. Ook Grainger erkent dat elk onderdeel van zijn reconstructie kan veranderen als er nieuwe teksten worden ontdekt. Als dat vaak gebeurt, is dat het einde van zijn stelling dat oorlog de vader is van de staatsvorming.

De meeste geleerden zullen een empirisch zwakke basis proberen te compenseren door het maken van vergelijkingen. Als je geen sterk bouwwerk kunt oprichten, kun je een wankel bouwsel altijd verankeren door het te verbinden met meer solide gebouwen. Dat is waarom oudhistorici steeds weer zijn gedwongen om hun reconstructies van de ontwikkelingen in de Oudheid te vergelijken met processen in andere voorindustriële samenlevingen.

Gelukkig zijn de noodzakelijke parallellen voorhanden. “Competetive development” is immers nauwelijks uniek te noemen. Historici en sociologen hebben wel vaker getoond hoe staatsvorming een gevolg kan zijn van aanhoudende oorlogsvoering. Charles Tilly’s Coercion, Capital, and European States (1990) is het klassieke voorbeeld. Als Grainger zijn boek in verband had gebracht met dat boek, zou zijn eigen studie sterker zijn geweest. N=10 is altijd beter dan N=1.

Een tweede probleem met Graingers boek – een goed boek, dat benadruk ik, dat de moeite van het bekritiseren waard is – is dat de auteur niet het gehele veld overziet. De nieuwe teksten die zijn stelling onderuit kunnen halen, zijn in feite allang gepubliceerd. Zo opteert Grainger voor de zogeheten “lage chronologie” van de Tweede Diadochenoorlog, blijkbaar niet op de hoogte van Tom Boiys juweeltje Between High and Low (2007). De relevante nieuwe bronnen zijn kleitabletten en ostraca.

Ook lijkt Grainger niet altijd op de hoogte van nieuwe interpretatie van welbekende teksten. Het viel me op dat hij de Antigonidische invasies van Babylonië dateerde in 311, en Ptolemaios’ vlootexpeditie naar de Egeïsche Zee in 309 als een poging Antigonos weg te lokken van het oostelijke krijgstoneel. Je zou, om dit verband aannemelijk te laten lijken, gelijktijdigheid van de twee operaties verwachten, geen twee jaar verschil. Gelukkig gaat het om een schijnprobleem: de Diadochenkroniek (= Babylonische Kroniek 10) dateert de invasies van Babylonië in 310/309. Grainger kent deze bron wel maar negeert recent onderzoek.

Dit kan ook worden gezegd van zijn behandeling van Antiochos IV Epiphanes, de vorst over wie ik gisteren blogde en die het bekendst is als de tegenstander van de Joden tijdens de Makkabeeënopstand. Gelukkig lijken Graingers conclusies op die in Mittags  Antiochos IV (2006). Beide auteurs houden het erop dat de Seleukidische koning een rationeler beleid voerde dan de antieke auteurs meestal erkennen.

Ernstiger is Graingers onbekendheid met de twintig teksten die bekendstaan als de Babylonian Chronicles of the Hellenistic Period. Zeven daarvan waren al opgenomen in Graysons Assyrian and Babylonian Chronicles uit 1975, maar de andere dertien zijn nieuw en spreken Graingers boek meer dan eens tegen. Zo zegt Grainger dat we niet weten waar kroonprins Antiochos was toen zijn vader Seleukos Nikator werd vermoord; hij kiest uiteindelijk voor Ekbatana, het huidige Hamadan in het westen van Iran, hoewel we uit BCHP 5, 6 en 7 weten dat de kroonprins meestal verbleef in Babylon.

Grainger negeert BCHP 11 in zijn behandeling van de Derde Syrische Oorlog. Dit is ernstig. De kroniek geeft aan dat de Ptolemaïsche legers, afkomstig uit Egypte, oprukten naar Babylonië. Er zijn talloze interessante details, zoals de mededeling dat de zware infanterie van Ptolemaios III Euergetes (“in ijzer geklede Macedoniërs die zelfs voor de goden niet bang zijn” volgens de chroniqueur) na een mislukte belegering van Seleukeia-aan-de-Eufraat de aanval inzetten op Babylon, een stad die het twaalf dagen uithield. De citadel bleef in Seleukidische handen, en leek te worden ontzet door de commandant van Seleukeia. Die werd echter verslagen, waarna het garnizoen in de citadel alsnog werd afgeslacht. Grainger, die de hele tekst niet kent, concludeert dat Ptolemaios Babylon niet bereikte.

Het echte probleem met The Syrian Wars is echter niet dat Grainger nuttige vergelijkingen vergeet te maken en recent onderzoek niet kent. Dat is namelijk onvermijdelijk. De bestudering van antieke samenlevingen is complex, niemand kan alles begrijpen en geleerden kunnen alleen vermoeden wat ze niet weten. Oude geschiedenis is het vak van de “unknown unknowns”.

Om de gaten in de kennis van de onderzoekers te kennen, hebben uitgeverijen wetenschappelijke redacties in dienst. Als Grainger niet op de hoogte was van BCHP, had de redactie hem daarop moeten wijzen. De redactie heeft echter zitten slapen, wat ook het grote aantal zetfouten en vergissingen in de landkaarten kan helpen verklaren. In dit geval is de schade beperkt, maar het achterwege blijven van redactionele controle begint zo zoetjesaan het nieuwe normaal te zijn. (Zie ook onder Jezus, Evangelie van de Vrouw van.)

Ik wil niet negatief eindigen over een boek dat ik ooit met plezier heb gelezen. Zeker, met een wél professionele redactie zou The Syrian Wars een beter boek hebben kunnen zijn. Desalniettemin heeft Grainger zijn punt gemaakt: te bewijzen dat de conflictenreeks de twee staten ertoe dwong maatregelen te nemen

to strengthen themselves internally, financially, militarily, politically, by alliances, and by recruiting manpower, so that they could face yet another war which both sides came to anticipate.

Deel dit:

4 gedachtes over “De Syrische Oorlogen

  1. mnb0

    Dit stukje had ik gisteren ook al gelezen, toen ik op “minder vanzelfsprekend” klikte. Die link werkt nu niet meer.

  2. Manfred

    Alinea 9: “Zo zegt Grayson dat we niet weten waar kroonprins Antiochos was”. Bedoel je hier niet Grainger i.p.v. Grayson?

Reacties zijn gesloten.