Apollonios van Tyana (7)

Julia Domna (Louvre, Parijs)

[Dit is het zevende van twaalf stukjes over de antieke charismatische wijze Apollonios van Tyana, die ik presenteer ter gelegenheid van de verschijning van de door mijn vriendin Simone Mooij gemaakte vertaling van FilostratosLeven van Apollonios. Het eerste stukje is hier.]

Tot nu toe hebben we de bronnen over Apollonios behandeld waarvan het bestaan aannemelijk kon worden gemaakt door middel van teksten buiten het Leven van Apollonios. Steeds bleken Filostratos’ bronnen te bestaan en niemand heeft ooit beweerd dat de teksten van Moiragenes of de Brieven van Apollonios niet hebben bestaan. Dat ligt anders voor De resten uit de ruif van Apollonios’ discipel Damis van Nineve, die Filostratos ter hand zouden zijn gesteld door keizerin Julia Domna met het verzoek de tekst zó te bewerken dat het voor fatsoenlijk Grieks kon doorgaan.

Hoewel dit alleszins plausibel klinkt, zijn de meeste onderzoekers ervan overtuigd dat de memoires van de Assyriër een verzinsel zijn van Filostratos. Er is geen extern bewijs dat deze tekst en deze auteur hebben bestaan. Er is inderdaad iets te zeggen voor de hypothese dat “Damis” een vervalsing is en het is verontrustend dat juist uit de pythagorese filosofische traditie nogal wat vervalste “oude” teksten bekend zijn. De mogelijkheid dat Damis een vervalsing is, wil echter niet zeggen dat ze dit ook feitelijk is. Laten we eens verder kijken.

Om te beginnen meldt Filostratos dat Apollonios zijn leerling ontmoette in de stad Ninos: de normale Griekse naam van de oeroude hoofdstad van Assyrië. Het is zinvol erop te wijzen dat Filostratos dit niet snel kan hebben verzonnen, aangezien iedere Griekse literator destijds meende te weten dat de stad was verwoest. Dat ze opnieuw in gebruik was genomen, was onbekend totdat archeologen het in de negentiende eeuw vaststelden.

De auteur van het Leven van Apollonios beweert verder dat Damis bleef bij zijn meester tot diens dood. Hij is in Filostratos’ verhaal echter alleen aanwezig tijdens de reizen naar India, Egypte en Spanje en tijdens diens tweede bezoek aan Rome. Hij is opvallend afwezig tijdens Apollonios’ reizen door Klein-Azië en Griekenland en de eerste Romereis. Dit suggereert dat Filostratos meer heeft gedaan dan alleen het herschrijven van Damis’ gedenkschriften: hij voegde verhalen toe die hij had gehoord op het Griekse vasteland en in steden als Efese, Tyana, Aigai en Antiochië. Dit punt kan worden uitgelegd als “zie je wel, Filostratos heeft Damis verzonnen want hij gebruikt andere bronnen” of “nee, het is niet verzonnen want dan zou ‘ie het wel beter hebben gedaan”.

Er zijn sterke aanwijzingen dat Filostratos in De resten uit de ruif informatie aantrof die hem slecht uitkwam. Zo zou Damis melding hebben gemaakt van Apollonios’ boek Over astrologie. Een ander voorbeeld is de voorspelling van de drie keizers die in 69 na Chr. kort over het Romeinse Rijk regeerden. Filostratos ziet zich genoodzaakt zich ervan te distantiëren:

Dat hij voorkennis had van dergelijke zaken door een bovennatuurlijke ingeving, en dat de redenering van hen die hem beschouwen als een tovenaar niet deugt, blijkt al uit wat ik heb gezegd, maar laten we ook eens kijken naar het volgende. Tovenaars, die ik persoonlijk als het meest verdorven soort mensen beschouw, beweren de lotsbeschikkingen te veranderen. Sommigen nemen hun toevlucht tot het pijnigen van geesten, anderen tot barbaarse offers, of tot bepaalde bezweringen of zalvingen, en velen hebben, als ze daarvan beschuldigd werden, ook toegegeven tot dergelijke dingen in staat te zijn. Maar Apollonios ging mee in de beslissingen van de Schikgodinnen, en hij voorspelde hoe de dingen moesten gebeuren. Zijn voorkennis berustte niet op tovenarij, maar op wat de goden hem openbaarden. (Leven van Apollonios 5.12; vertaling Simone Mooij)

Dit is niet het enige voorbeeld: we vinden een soortgelijke apologie in het zevende boek. Het is duidelijk dat Filostratos zich ongemakkelijk voelde bij De resten uit de ruif, en dat suggereert, zoals mijn oud-docent Jaap-Jan Flinterman opperde, dat deze bron – wat ze ook precies kan zijn geweest – wel degelijk heeft bestaan. Er zijn weinig auteurs die een valse bron verzinnen om het er vervolgens mee oneens te zijn, al is zoiets te vinden in de Historia Augusta.

Er zijn nog enkele andere argumenten voor het bestaan van deze bron:

  1. Er zijn chronologische inconsistenties met de delen van het Leven van Apollonios die zijn gebaseerd op Maximus van Aigai. Een vervalser zou dit hebben weggestreken.
  2. Filostratos beschrijft de stad Babylon, op gezag van Damis, als een levende stad. Dat kan geen Romeinse of Griekse auteur hebben verzonnen omdat iedereen ervan overtuigd was dat Babylon één groot ruïneveld was. Hetzelfde geldt, zoals we al zagen, voor Nineve.
  3. In de Indische vertellingen wordt een nieuw soort relatie tussen koningen en filosofen geïntroduceerd die we wel zouden verwachten in een pythagorees traktaat maar niet als bedenksel van een weinig fantasierijke auteur als Filostratos.
  4. In de delen van het Leven van Apollonios die aan Damis kunnen worden toegeschreven, geeft Filostratos er blijk van de Alexanderhistorici te kennen, vooral Nearchos. Gek genoeg kent hij die niet in delen die duidelijk zijn eigen toevoegingen zijn: hij slaagt erin Gaugamela en Choara onvermeld te laten, terwijl zijn helden daar langs moeten zijn gereisd.

Een laatste argument vóór de authenticiteit van Damis is het bestaan van een oude Indische tekst, de Āgama Śāstra: een commentaar op de Mandukya Upanishad door de hindoeleraar Gaudapâda (achtste eeuw na Chr.). Hierin staan Apalûnya, Damîça, Ayârcya and Prâvrti vermeld, ofwel Apollonios, Damis, Iarchas en Fraortes – vier personen uit het Leven van Apollonios. Het kan echter niet worden uitgesloten dat Gaudapâda (of iemand die in zijn naam heeft geschreven) Filostratos’ boek kende.

Als we het bestaan van Damis aanvaarden – en ik denk dat we dat moeten doen – zijn we niet gedwongen ook aan te nemen dat de historische Apollonios naar India, Soedan en Spanje reisde. Het bewijst alleen dat er een voorfilostrateïsche tekst was die beweerde dat de man uit Tyana zo ver was gekomen.

Er moet nog op worden gewezen dat De resten van de ruif aan Filostratos door keizerin Julia Domna. Zij kwam uit de Syrische stad Emesa – het huidige Homs, waarover ik in een totaal andere context eens heb geblogd. Emesa was beroemd om de cultus voor de zonnegod, Elagabal (ofwel Ilaha Gabal, Arabisch voor “de heer der berg”). Het opmerkelijke is nu dat Apollonios, zoals beschreven door Filostratos’ Damis, de zon vereert, een element dat nagenoeg afwezig is in eerdere pythagorese literatuur. Het is misschien geen al te wilde gedachte dat het geschrift de aandacht van de keizerin trok omdat het ideeën uitdroeg die zij zelf ook waardeerde.

Voor ik afrond nog even dit: Damis is de hoofdfiguur van een vrij recente roman van Jan van Aken, De dwaas van Palmyra.

[Wordt morgen weer vervolgd]

Deel dit:

5 gedachtes over “Apollonios van Tyana (7)

  1. Ik lees ” Elagabal (ofwel Ilaha Gabal, Arabisch voor “de heer der berg”)”. Maar elders schrijf je ‘ilaha’ als Aramees. Is het nu het een, het ander, of beide? Ocverigens, denkend aan ‘la ilaha ilallah’,, zou ik Ilaha Gabal vertalen het ‘god van de berg’?

  2. Adeline Koppius

    De opmerking dat iedereen ervan overtuigd was dat Babylon en Ninive één groot ruïneveld waren,meen ik in twijfel te moeten trekken. Deze steden stonden – in de Joods-christelijke traditie althans – metaforisch voor een zeer lage staat van spiritueel leven, wat niet wil zeggen dat de steden een puinhoop waren.

    1. Goed punt.

      Ik dacht, toen ik de zin schreef, aan de classicus die meende dat het bezoek aan Nineve Filostratos’ domheid bewees, omdat iedereen toch wist dat de stad niet meer bestond. Hij bewees vooral dat classici zich eens wat breder moesten inlezen.

      1. Adeline Koppius

        … dat geldt toch niet alleen voor classici, Jona?
        dat zijn in de regel trouwens mensen die nog op onderzoek uitgaan en niet alles voor zoete koek nemen 😉

Reacties zijn gesloten.