J.P. Meier over Jezus’ gelijkenissen (2)

meier_parables

Ik gaf in mijn vorige stukje al aan waarom Meiers boek Probing the Authenticity of the Parables belangrijk is: binnen een deelgebied van de oudheidkunde dat methodisch sterk is, is dit het best-leverbare. Dat laat onverlet dat het thema waaraan Meier zich in het vijfde Marginal Jew-boek waagt, de parabels, weinig kans biedt op succes. Twee stukjes geleden gaf ik al aan dat er voor een historicus, bij de huidige stand van de methode, geen eer aan valt te behalen. Wellicht moeten we de methode aanpassen maar de discussie daarover lijkt aan Meier niet besteed.

Wil dat zeggen dat Probing the Authenticity of the Parables een slecht boek is? Nee, zelfs al zijn twee conclusies voorspelbaar. Ik heb ze al beschreven.

  • De eerste is dat de parabels in de evangeliën van Matteüs en Lukas vrijwel zeker hun eigen composities zijn. Het is jammer, maar het is niet anders: exit de Dwaze Maagden dus, alsmede de Barmhartige Samaritaan, de Verloren Zoon, de Farizee en de Tollenaar.
  • De tweede conclusie is dat de parabels uit Marcus en Q in één van deze twee bronnen zijn overgeleverd en dat ze dus – één bron is geen bron – niet te authenticeren zijn. Dat wil niet zeggen dat ze onecht zijn, het wil alleen zeggen dat we het niet weten. Jammer van de gelijkenissen van de Zaaier en de Goede Herder.

Het is niet anders en dat zal niemand verrassen. Wat mij wel verraste, is dat Meier regelmatig zegt dat hij iets nieuws brengt. Als ik, op een herfstige avond een paar jaar geleden, een tabelletje kan opslaan van de gelijkenissen en in één oogopslag zie wat ik in de vorige alinea beschreef, kan iedereen het. Dan kan Meiers conclusie niet zo moeilijk en verrassend zijn als hij voorwendt.

Zijn dan alle parables onecht of niet-authenticeerbaar? Dat nou ook weer niet. Vier gelijkenissen gaan vrijwel zeker terug op Jezus zelf – ze zijn althans meervoudig geattesteerd – en eigenlijk is ook dat niet zo heel veel nieuws. De vaste lezers van deze kleine blog kwamen ze een paar maanden geleden al tegen in mijn bespreking van het Jezus-boek van Fik Meijer:

  • het mosterdzaad: Marcus 4.30-32 en in een andere vorm in Q (namelijk Matteüs 13.31-32 || Lukas 13.18-19).
  • de slechte pachters: Marcus 12.1-11 en in een andere vorm in Q (Matteüs 21.33-44 || Lukas 20.9-18).
  • het feestmaal: in zowel het eigen materiaal van Matteüs (22.1-10) als dat van Lukas (14.16-24).
  • de talenten: in zowel het eigen materiaal van Matteüs (25.14-30) als dat van Lukas (19.12-27).

Vooral de tweede tekst is cruciaal: hieruit blijkt namelijk Jezus’ zelfbeeld. Hij wist dat zijn leven gevaar liep en dat zijn lot was verbonden met dat van Israël en zijn elite. Het was deze gelijkenis ook die de autoriteiten duidelijk maakte dat er voor hen geen plaats zou zijn in de wereld die, althans volgens Jezus, zou komen. Er is dan ook veel over geschreven, inclusief discussies over de authenticiteit, en steeds opnieuw werd geconcludeerd dat deze tekst behoorde tot de “hardste” kern van de overlevering. Eén van de argumenten is dat de jonge kerk nooit een parabel zou hebben bedacht waarin de Zoon stierf zonder dat er sprake was van een rechtvaardiging – bijvoorbeeld de opstanding of een vorm van wederkomst. Meier wijst er terecht op dat het criterium van de gêne van toepassing is.

De derde tekst is lastiger te duiden, omdat de twee versies van Matteüs en Lukas verschillen. Niettemin, het is duidelijk dat een voornaam persoon voorname gasten zoekt voor een voornaam feest, dat de voorname gasten zich er met smoesjes vanaf maken en daarom worden vervangen door degenen die sociaal hun minderen zijn. Dit past uitstekend bij het idee dat in het koninkrijk de eersten de laatsten zullen zijn en de laatsten de eersten. Het past ook perfect bij Lukas’ parabel over de rijke man en de arme Lazarus – die helaas niet geauthenticeerd kan worden.

De parabel van de talenten trok, omdat ik er nog zo recent over had geblogd, mijn aandacht en ik geloof dat Meiers analyse mij in het ongelijk stelt. Ik wees er destijds op dat er geen context was en dat de “heer” in de parabel niet per se God hoefde te zijn. U moet het hier maar even nalezen of, samengevat, in het stukje van gistermorgen (daar). Meier denkt de oorspronkelijke context te kennen: Jezus’ idee van de onvermijdelijke komst van het Koninkrijk, en zo bezien is de heer inderdaad God en is de pointe dat toelating tot de wereld die zal komen verplichtingen schept. Veel joodser kun je het niet krijgen: wie behoort tot het uitverkoren volk, reageert daarop door de Wet uit te voeren.

Vier parabels – dat is alles wat kan worden geauthenticeerd. Dat is niet veel, maar we kunnen Meier er tenminste niet van beschuldigen dat hij alleen zijn positieve resultaten publiceert. Hij biedt aan het eind bovendien nog wat interessante observaties, die misschien niet heel verrassend maar toch de moeite waard zijn. Zo wijst hij erop dat Jezus’ parabels veel meer aansluiten bij de gelijkenissen van de profeten van weleer dan bij de uitgewerkte parabels van de apocalyptici van zijn eigen tijd. Jezus’ anekdotes lijken in niets op bijvoorbeeld De gelijkenissen van Henoch. Het voornaamste is echter dat de parabels van Jezus betekenisvol zijn in een context die we al kenden: dat de man uit Nazaret een rol zou spelen in het grote, nabije drama als God zou komen om de wereld te vernieuwen, de twaalf stammen te herstellen, de armen te belonen en de rijken te straffen.

Ik geef het laatste woord aan Meier zelf.

Our sense of disappointment should be accompanied by a sense of déjà vu. We have been here before. In Volume Four of A Marginal Jew, we spent a great deal of time on Jesus’ relation to Jewish purity rules, only to conclude that much of the Gospel material on the subject came from the early days of the church. I stressed then what I stress now: such negative results are paradoxically a positive gain. For example, in the case of the purity laws, items from the Synoptics have all too often been blithely cited to reconstruct the historical Jesus – either a radical Jesus rejecting purity laws root and branch or an observant Jesus accepting the purity system while questioning individual points within the acceptable range of debate. It is a positive gain to realize that both claims and portraits are equally dubious. Put more broadly, it is a positive gain to wake up to the fact that various traits of some commonly accepted portraits of Jesus are simply bogus and should be jettisoned. …

At least with the purity rules, though, a fair number of my Christian readers might well shrug their shoulders and think, “No great loss.” (Needless to say, many Jewish readers would beg to differ.) I suspect that my Christian audience will react with less insouciance when faced with my conclusions about the Synoptic parables. Here we run up against a basic problem with the historical-critical method: it is an equal-opportunity offender. … Throughout the four previous volumes of A Marginal Jew, I have rigorously applied the historical-critical method to the sayings and deeds of Jesus recounted in the Gospels in order to discern what is or is not authentic. As much as possible, I have let the chips fall where they may. I may not now suddenly retreat from or discard this method simply because I don’t like the outcome in the case of the parables. A critical method becomes critically important precisely when it runs counter to our desires and forces us to face unpleasant truths or improbabilities.

Deel dit:

4 gedachtes over “J.P. Meier over Jezus’ gelijkenissen (2)

  1. Marcel Meijer Hof

    Geachte mijnheer Lendering, Het is altijd fijn Uw stukken te lezen. Kritisch, gefundeerd, wat subtiele humor, de brede waaier en met ter zake doende links is het een waardevolle aanvulling op het vakgebied. U stelt mij op deze wijze in staat om op eenvoudige wijze
    betrokken te blijven bij de actuele ontwikkelingen in het vakgebied. MVG. Marcel Meijer Hof

  2. Ik ben erg blij met deze onderzoeken en deze blogs. Ik heb zelf veel nagedacht zonder onderzoek. Christelijk opgevoed, besefte ik op een gegeven moment wat mij stoorde aan veel parabels. Ik zag er een omdraaiing van de logica in. Ik heb ze als kind aanvaard als hogere logica, maar niet als logisch. Toen ik de hogere logica vaarwel zei, kreeg ik weerzin. Waarom moesten die vijf dwaze maagden zo boeten? Rechtvaardig? Eerder hardvochtig. Lekker puh. De werkgever die al zijn arbeiders hetzelfde loon gaf, had geen gelijk, maar had de macht. Enz. Goed te weten, dat de meeste niet van de man zelf zijn.

Reacties zijn gesloten.