
Wie iets wil bouwen op een archeologische vindplaats, is verplicht te betalen voor de opgraving: dat is een van de uitgangspunten van het hedendaagse archeologiebeleid. Bij grote infrastructurele projecten zitten archeologen al heel vroeg bij de andere partijen aan tafel, zodat ze advies kunnen geven. Als je bijvoorbeeld het parcours van een spoorlijn net iets anders legt, kun je misschien vermijden dat je een bekende vindplaats verstoort. Archeologie is zo een van de factoren die mee worden gewogen bij beslissingen en als gevolg zijn er erg mooie dingen gebeurd, zoals het onderzoek van die enorme archeologische sleuf dwars door Nederland die werd gegraven toen een goederenspoorlijn van Hoek van Holland richting Duitsland werd aangelegd.
Nu was dat een heel, heel groot project waarbij partijen waren betrokken met redelijke financiële middelen. Het was ook een tijd waarin het Nederland economisch voor de wind ging. “De verstoorder betaalt” kan echter een problematisch uitgangspunt zijn als we te maken hebben met kleinere spelers. Ik herinner me een filmpje te hebben gezien over iemand die een winkelpand bezat in Maastricht en een enorm bedrag moest betalen voor een opgraving. Ik hoorde later vertellen dat zijn huurders hun winkel maar ergens anders hadden gevestigd.
Er zullen ongetwijfeld meer kanten aan dit verhaal zitten (en ik vermoed dat er inmiddels een vorm van compensatie bestaat) maar mijn punt is: het kan knap prijzig zijn om een opgraving in je kelder of in je tuin te hebben. Ik ken een geval van iemand die vreest dat zijn huis onverkoopbaar is geworden en die me toevertrouwde dat hij daarom regelmatig olie liet lekken in de kelder. Vermoedelijk is dat onvoldoende om de archeologische vondsten te vernietigen, maar het illustreert de weerzin die mensen – terecht of onterecht – tegen het beleid kunnen voelen. En wat ik nu zeg over privépersonen wier liefde voor de archeologie vermoedelijk bekoelt, geldt ook voor gemeentes en provincies. Met de archeologische regelgeving, hoe belangrijk ook, maakt de archeologie niet uitsluitend vrienden.
Om het nog wat complexer te maken: de eigenaar van een pand of de gemeente heeft geen idee wat het allemaal gaat kosten. Het opgravingsbedrijf kan vaak wel ongeveer aangeven wat de opgraving zélf kost, maar weet vooraf niet wat de prijs is van de daarop volgende vondstverwerking. De archeologen kunnen immers slecht voorspellen wat ze zullen vinden. Het is – zo is me verteld – niet ongebruikelijk dat opgravers twee facturen sturen: een voor de opgraving en een tweede voor de verwerking.
En om nog eens een laatste complicatie te noemen: wie bezit de vondsten in de tijd tussen de opgraving en het moment waarop ze naar een archeologisch depot gaan? De eigenaar van het terrein? De gemeente? Het archeologische bedrijf? De provincie? Het is geregeld maar de materie is complex.
***
Nu u dit alles weet, kan ik ingaan op het probleem: wat doet een archeologiebedrijf als de factuur voor de vondstverwerking niet wordt voldaan? U kunt zich de ergernis voorstellen van degenen die gedwongen zijn voor een opgraving te betalen: eerst loopt je project vertraging op, je betaalt daarvoor een factuur, en vervolgens, als je denkt dat je alles hebt gehad, komt er nóg een factuur.
Je zou kunnen protesteren, maar dan verzand je in een bureaucratie waarin archeologen beoordelen of hun collega’s niet te veel in rekening hebben gebracht. Ik voor mij ken uit de Nederlandse archeologie geen verhalen over “de ene hand wast de andere”, maar wel uit andere branches. Wat ik maar zeggen wil: ik kan me iets voorstellen bij de onwil almaar te moeten betalen. Het is de wet, zoveel is duidelijk; het is in het belang van de archeologie en daarmee van ons allemaal; maar het is zuur, want het gaat om veel geld en ook gemeentes voelen zich er niet altijd comfortabel bij.
***
Onbetaalde rekeningen zijn een reëel probleem en onlangs heeft een van de bedrijven de knuppel in het hoenderhok gegooid: op 22 augustus maakte Archeodienst bekend dat het maar vondsten ging veilen. De motivatie staat in het persbericht.
De uitwerking vormt de tweede helft van het onderzoek. Zonder uitwerking is het veldwerk voor niets geweest. Omdat de opdrachtgever lang niet altijd geïnteresseerd is in het eindproduct zelf, neemt hij het soms niet zo nauw met het betalen van het onderzoek. Het is de taak van de gemeente om in zulke gevallen tot handhaving over te gaan, dit gebeurt echter helaas maar zelden.
Daar bovenop komt nog dat een opgravingsbedrijf volgens de Erfgoedwet zijn projecten volledig uitgewerkt binnen twee jaar aan de overheid moet overdragen. Daarbij speelt het geen rol of het bedrijf voor de geleverde diensten betaald krijgt of niet, de provincie eist altijd haar eigendommen op. Hierdoor lijden de archeologische bedrijven miljoenen Euro’s schade. In de praktijk betekent dit meestal dat archeologisch onderzoek niet afgerond wordt, waardoor er veel cultureel erfgoed verloren gaat.
Ik heb dit verbijsterd gelezen. Dit is nu typisch iets waar een individuele ondernemer beter met branchegenoten kan optrekken. Keuze genoeg: er is een Vereniging van Ondernemers in de Archeologie, een Nederlandse Vereniging van Archeologische Opgravingsbedrijven en een Nederlandse Vereniging van Archeologen. Archeodienst heeft echter, om naar ik aanneem goede redenen, gekozen voor een Alleingang.
En verdraaid, de gok leek goed uit te pakken: op 2 september, zo claimt Archeodienst, werd er vergaderd bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed in Amersfoort en er kwam zowaar een oplossing:
Handen werden enthousiast geschud, er werd opgelucht gelachen … De oplossing: Archeodienst zegt de aangekondigde verkoop van archeologische vondsten van onbetaalde opgravingen af en de Provincies kondigen publiekelijk aan dat zij aan de slag gaan met de betreffende projecten waar financiële geschillen zijn ontstaan.
Helaas, het pakte toch anders uit: de provincies kwamen van de overeenkomst terug. Als de overeenkomst er inderdaad is geweest, hebben we dus te maken met provincies waar óf de ene ambtenaar niet weet wat de andere toezegt óf een toezegging geen toezegging is. Feit is in elk geval dat de provincies Gelderland, Noord-Holland, Utrecht en Zuid-Holland de voorzieningenrechter in Arnhem hebben gevraagd beslag te leggen op de vondsten in het depot van Archeodienst. De rechter wees het toe en de deurwaarder heeft conservatoir beslag gelegd op het omstreden materiaal. Dit wil zeggen dat de provincies, die in elk geval in de toekomst eigenaar zijn van het materiaal (of ze het op dit moment zijn, weet ik niet), Archeodienst de mogelijkheid ontnemen het te verkopen en dat de rechter nog uitspraak kan doen over de juistheid van de claim.
Dit betekent dus dat Archeodienst nu zéker niet in staat is de vondsten uit te werken, dus de oplossing is net zo erg als de kwaal. Maar het echte probleem zit dieper. Het is de archeologiewetgeving zélf. Archeologie is van ons allemaal: de hele samenleving heeft er profijt van. Met het principe “de verstoorder betaalt” kan het echter gebeuren dat individuen of gemeenten een (als) onbillijk (ervaren) groot deel van rekening gepresenteerd krijgen. Jij moet als enige betalen voor iets waar iedereen lol van heeft: daar zit iets onrechtvaardigs in. Ik denk dat, als de archeologische wetenschap er is om de gemeenschap te verrijken, we eens serieus moeten nadenken over regelgeving waarin de belangen van wetenschap en burger niet goed samenvallen.
Lastig om deze discussie te voeren met mensen die het ingewikkelde archeologische bestel niet goed genoeg kennen, en terwijl ik mijn informatie ook slechts uit tweede hand krijg.
Een paar punten:
1) de vondsten zijn op het moment dat ze de grond uitkomen eigendom van de depotbeherende overheid. Het bedrijf moet daarom altijd overleg voren met het depot over de selectie van uit te werken vondsten. Dat is, naar het schijnt, bij in ieder geval bij één van deze projecten niet gebeurd.
2) Niet betalen, komt soms ook voort uit het feit dat het rapport inhoudelijk is afgekeud door de bevoegde overheid
3) Bij de invoering van de Wamz heeft het archeologische veld gepleit voor een archeologiefonds, zodat kosten gespreid kunnen worden (een soort 1% rekening). Dit voorstel is toen door de VVD afgeschoten. Het is dus ook een door de politiek gecreeerd probleem, mede door de keuze voor een vrije marktwerking.
Dank je wel Dick.
Begrijp ik dat als er iets wordt gevonden op mijn land, ik niet zelf de eigenaar ben?
Klein stukje uit de ethische code van de Nederlandse Vereniging van Archeologen
I. Archeologen beschouwen zich als rentmeesters
Het archeologisch erfgoed (sites, voorwerpen in situ, openbare verzamelingen, documentatie) is
bezit van de samenleving als geheel. Het gebruik ervan hoort ten dienste te staan aan iedereen. Als belangrijkste bron voor kennis over het menselijke verleden mag archeologisch
materiaal niet aan de gemeenschap worden onttrokken voor persoonlijk winstbejag of
privé-genoegen. Archeologen behoren naast hun onderzoek van het erfgoed ook actief bij
te dragen aan duurzaam beheer en behoud ervan (‘niet meer dan nodig en niet minder dan
vereist’) ten dienste van de gemeenschap, en hun specialistische kennis te gebruiken voor het creëren van een breed maatschappelijk draagvlak daarvoor.
III. Archeologen gaan commercialisering van erfgoed tegen
Het kopen en verkopen van voorwerpen die uit hun context zijn verwijderd, draagt bij tot de vernietiging van vindplaatsen. Archeologen onthouden zich daarom van activiteiten die de commerciële waarde verhogen of de handel stimuleren in archeologisch materiaal dat zich buiten openbare collecties bevindt of dat niet voor wetenschappelijk onderzoek toegankelijk is.
“Archeologie is van ons allemaal: de hele samenleving heeft er profijt van.” Dit zinnetje trof me. Ik geloof daar in en vind ook dat iedereen dat zou moeten vinden. De werkelijkheid is echter weerbarstig. Ik ken heel veel ‘gewone mensen’ die zeer geïnteresseerd zijn in geschiedenis, maar die, als het punt bij het paaltje komt, zeer veel moeite hebben als ze ervoor moeten betalen. De reactie is toch al gauw: waar betaal ik dan belasting voor? En dat gold (geldt?) voor mensen die ineens in een monument bleken te wonen of die geconfronteerd worden met archeologen die in hun huis, tuin of landje willen graven. De meeste mensen hebben ook helemaal geen idee wat er bij archeologie allemaal komt kijken en hoeveel moeite het kost en hoeveel tijd voor men te weten komt wat er met hun huis, tuin, etc. in het verleden allemaal is gebeurd en hoe ver het teruggaat. Kortom: voorlichting aan die mensen zou nuttig zijn. Voor zover dat tenminste niet al gebeurt. Als archeologen nu op hun achterste benen staan en zeggen: ja maar, dat doen we en nog willen mensen niet betalen, dan weet ik het niet meer. Maar draagvlak hiervoor krijg je niet door een folder uit te delen, een video te draaien of naar een website te verwijzen. Daar is opvoeding voor nodig.
Oef, wat zeg ik nou weer…
Ik denk ook dat de archeologie, die best véél doet aan voorlichting, dat niet erg kúndig heeft gedaan. Ik heb zijdelings te maken met de limes en je wordt niet vrolijk van het lage niveau waarop de burger wordt ingeschat. Ik heb serieus “kiss” zien langskomen, “keep it short and simple”, een advies dat vooral wordt gegeven voor de communicatie met laagopgeleiden.
Een deel van de problemen hangt dus samen met een onderschatting van het niveau van het publiek. Het beste voorbeeld is de Nijmeegse aquaductenaffaire: een schoolvoorbeeld van een ongeforceerde fout.
https://mainzerbeobachter.com/2014/06/28/aquaduct/
“Maar het echte probleem zit dieper. Het is de archeologiewetgeving zélf. Archeologie is van ons allemaal: de hele samenleving heeft er profijt van. Met het principe “de verstoorder betaalt” kan het echter gebeuren dat individuen of gemeenten een (als) onbillijk (ervaren) groot deel van rekening gepresenteerd krijgen. Jij moet als enige betalen voor iets waar iedereen lol van heeft: daar zit iets onrechtvaardigs in.”
Op deze zinnen wou ik nog wel iets toevoegen. Hier zit natuurlijk een belangrijke kern van het probleem. Tegelijkertijd is er ook een misverstand over wat hiermee beoogt wordt. Het verstoorder betaald principe is welbewust in de wetgeving opgenomen. Doelstelling van de archeologische wetgeving (en het achterliggende Europese verdrag van Valletta) is om zoveel mogelijk archeologisch erfgoed in de bodem te bewaren zodat latere generaties hier ook profijt van hebben (o.a. door onderzoek met nieuwe technieken zodat nieuwe inzichten verkregen worden, originele beleving omdat de archeologie nog aanwezig is etc. Of dat allemaal realistisch is, is een andere discussie).
Het beschermingsmiddel voor behoud ter plaatse is financieel. Als iemand archeologische resten wil verstoren moet hij/zij daarvoor ook betalen. Kan de verstoorder de kosten niet dragen kan de voorgenomen ontwikkeling ook niet doorgaan (Het bevoegd gezag kan natuurlijk besluiten als er andere zwaarwegende belangen zijn deze voor de archeologische belangen te laten gaan en de ontwikkeling vrij te stellen, maar dat is ook deels een andere discussie). Dat “jij moet betalen waar iedereen lol van heeft: daar zit iets onrechtvaardigs in”, kan vanuit dat standpunt ook omgedraaid worden dat jij iets verstoord waar iedereen later lol van zou kunnen hebben dat het onrechtvaardig is als jij hier niet voor hoeft te betalen.
Ironisch genoeg is bij het opstellen van de wet- en regelgeving destijds ook gezegd dat de huidige wetgeving in feite een graafwet was om ontwikkelingen mogelijk te maken. Hier zit een behoorlijke tegenstelling met het behoud-ter-plaatse-principe, waardoor een deel van de huidige problemen en negatieve beeldvorming zijn ontstaan.
Of de huidige wet- en regelgeving een goede is, is discutabel, maar zelfs met het verstoorder betaald principe zijn er betere processen te bedenken dan er nu zijn. Echter we moeten het doen met de huidige wet- en regelgeving. Evaluatie daarvan in 2012 was positief, hoewel de positieve er vooral in zat dat archeologie meer dan voorheen meegenomen werd in het Ruimtelijk Ordeningsproces en dat daardoor meer onderzoek werd uitgevoerd (en de resultaten heel vaak wel gerapporteerd worden). Met het ingaan van de Erfgoedwet zal voorlopig niets fundamenteels veranderen aan het systeem.
Bij de verbouwing van een winkelpand in Leiden in een van de twee winkelstraten zijn vondsten bewust weggemoffeld, weet ik uit goede bron.
Ik hoorde ooit ook zo’n verhaal van een bouwer die aanwezig was bij werkzaamheden op de Utrechtse Heuvelrug. Een ‘Karolingisch zwaard’ (kan ook best bronstijd zijn geweest) werd ‘verwijderd’ om zo de werkzaamheden niet te ‘storen’.
De frictie is eenvoudig te duiden. JL schrijft het zelf.
“De verstoorder betaalt.”
“Archeologie is van ons allemaal: de hele samenleving heeft er profijt van.”
Voeg daaraan toe: “geen verstoorder, geen opgraving” en je hebt een uitstekend recept voor mislukking.
Niet dat ik weet hoe het wel moet.
Toevallig dit item op het VRT-nieuws: http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/videozone/programmas/journaal/2.46718?video=1.2763747