Aquaduct

nijmegen_aquaduct_orientalis1
De bovenloop van het aquaduct op het terrein van Museumpark Orientalis

1.

In het oosten van Nijmegen ligt een oud Romeins aquaduct. De vijver, de geulen en de drie dammen zijn goed vergelijkbaar met antieke waterleidingen als die in Dorchester en Tongeren, maar er zijn weinig concrete vondsten gedaan. Hout, het materiaal waarmee de eigenlijke waterloop was gebouwd, is nu eenmaal vergankelijk en kan niet meer worden opgegraven.

Het is daarom begrijpelijk dat er een stevige discussie is losgebarsten of de vijver, geulen en dammen wel door de Romeinen zijn aangelegd. Aanvankelijk waren het sceptische burgers die vragen stelden; later kwamen daar journalisten bij; daarna gaf de Nijmeegse Rekenkamer advies; tot slot oordeelde de Nijmeegse politiek dat er geen reden was tot twijfel. De affaire interesseert me, maar niet om de vraag of er werkelijk een aquaduct is geweest. Voor zover we weten, was het er. Voor zover we weten, is de kritiek onterecht. Daarom is de scepsis zo boeiend. De Nijmeegse archeologen betalen namelijk voor fouten die niet zij hebben gemaakt.

2.

Eerst even een woord over de kritiek. De sceptici stellen dat er, alvorens te concluderen dat er een aquaduct is geweest, sprake moet zijn van concrete, positieve aanwijzingen. Zulk bewijs is echter niet te leveren: zoals gezegd is het bouwmateriaal te vergankelijk om op te graven. De onmogelijkheid iets vanuit direct bewijsmateriaal te reconstrueren geldt echter niet alleen voor het aquaduct, ze geldt voor alles uit de oude wereld. De oudheidkundige disciplines hebben nu eenmaal een smalle empirische basis.

Dat wil niet zeggen dat de oudheidkundige machteloos staat. In zijn omgang met de schaarse informatie lijkt hij meer op een detective of een medewerker van een inlichtingendienst: hij interpreteert aanwijzingen. Die interpretatie wordt gecontroleerd door enkele vuistregels: voor classici zijn er de eliminatie van bronnen en de eliminatie van manuscripten, voor historici de Everest Fallacy, de positivistische misvatting en testis unus testis nullus, terwijl archeologen wel eens spreken van absence of evidence is not evidence of absence. Deze regels worden zelden expliciet benoemd, maar de oudheidkundige wetenschappen zijn minder speculatief dan ze soms lijken.

De onderzoekers kunnen hun reconstructies bovendien toetsen door ze te vergelijken met andere reconstructies. Dat geldt bij de bestudering van oude teksten: ook al bestaat een inscriptie uit maar een paar letters, er valt door vergelijking met soortgelijke teksten vaak heel wat van te maken, zoals in dit voorbeeld. Dat geldt bij de bestudering van antieke samenlevingen: vergelijking met andere voorindustriële culturen leert dat bepaalde reconstructies waarschijnlijker zijn dan andere. En dat geldt voor de archeologie: de hypothese dat een vijver, wat geulen en drie dammen samen een aquaduct vormden, zou boterzacht zijn als we haar niet konden vergelijken met bijvoorbeeld Tongeren en als we de waterbehoefte van de legioenbasis van Nijmegen niet konden vergelijken met die van andere bases (om zo vast te stellen dat er een aquaduct geweest moet zijn omdat de capaciteit van de lokale waterbronnen te gering was). Naast empirie beschikt de oudheidkundige dus over vergelijkingen. Of, in jargontermen: naast de correspondentietheorie van de waarheid speelt de coherentietheorie een rol. Nog anders gezegd: de oudheidkunde is geen louter empirische maar tevens een rationalistische wetenschap.

Wie dus van een archeoloog of een andere oudheidkundige empirisch bewijs voor zijn reconstructie vraagt, zoals in Nijmegen gebeurde, heeft niet voldoende begrepen dat alles in de oudheidkunde draait om een gierend datagebrek en dat de vaktheorie ertoe dient om dat te omzeilen.

3.

Niemand verplicht mensen om dat te weten en ik zal geen enkele kritische burger iets kwalijk nemen. Sterker nog, ik ben blij dat er burgers en journalisten zijn die kritische vragen stellen. Er is namelijk – en nu kom ik ter zake – iets grondig verkeerd met de wijze waarop oudheidkundigen hun publiek voorlichten, en daarvoor betalen de Nijmeegse archeologen, die het zo slecht niet hebben gedaan, nu ten onrechte de rekening.

Simpel gezegd: 40% van de archeologische persberichten bevat onjuistheden die de betrokkenen hadden moeten herkennen. In Nederland is het wat minder, in landen als Griekenland en Israël is het wat meer, maar scepsis is gerechtvaardigd. Archeologen zijn ook niet de enige oudheidkundigen die overdrijven: hier is een recent voorbeeld van een onderzoeker die heus wel weet dat wat hij presenteert als ontdekking slechts een hypothese is. Een aantrekkelijke hypothese, zeker, maar ook niet meer dan dat.

Dit soort overdrijvingen illustreert de belangentegenstelling tussen enerzijds de wetenschapper en de wetenschappelijke instelling en anderzijds de wetenschap en u. De onderzoeker vergroot met een gelikt persbericht zijn kans op media-exposure, want hij werkt doorgaans voor een instelling die van hem verwacht dat hij een deel van zijn financiering zelf regelt, maar hij bereikt op de korte termijn vooral dat mensen verkeerde noties krijgen over zijn vakgebied. Op de middellange termijn worden de overdreven claims doorgeprikt, zeker nu een derde van de bevolking een hogere opleiding heeft en junkwetenschap kan beoordelen, en op de lange termijn is de wetenschap ongeloofwaardig geworden. Daarmee bent u gedupeerd.

Nijmegen heeft de pech dat de scepsis ten aanzien van de archeologie door de Venlose mikve-affaire een boost heeft gekregen, maar dat was bepaald geen noodzakelijke voorwaarde om een relletje geboren te laten worden. Archeologen en andere oudheidkundigen kampen wereldwijd al jaren met een geloofwaardigheidsprobleem. Er zijn teveel claims doorgeprikt. Het is echter niet terecht dat nu de archeologen in Nijmegen daarvoor opdraaien: hun valt weinig verwijten, behalve dat ze een beroep uitoefenen dat wordt bekritiseerd.

4.

Ik betoog dus dat het feit dat bona fide archeologen onder vuur liggen, mogelijk is geworden doordat het vakterrein als geheel ongeloofwaardig begint te worden. De archeologen moeten nu alle zeilen bijzetten om het vertrouwen te bewaren. En niet alleen de archeologen. Ik schrijf dit stukje als opmaat voor een vervolg over classici en oudhistorici.

Er is nog een tweede reden om alert te zijn: het informatieaanbod is door de opkomst van het internet zó ver vergroot dat mensen gedwongen zijn selecties aan te brengen. De wetenschap moet nu concurreren met andere kennistradities. Elke discipline moet nu tonen waarom haar informatie beter is dan andere. Dit is dan ook de strekking van het KNAW/JA-advies van twee jaar geleden: leg het wetenschappelijk proces uit. Dat advies werd overigens beslist niet voor het eerst gegeven – ik ken het zelf sinds 2006 en neem aan dat het binnen de universiteit al langer de ronde doet.

De echte vraag is daarom niet wat die geulen nou zijn of hoe oudheidkundigen omgaan met hun datatekort, maar waarom ze zich doorgaans niet adequaat uitleggen. Zouden ze wel uitleggen wat de oudheidkundige disciplines maakt tot een wetenschap, dan zou er begrip hebben bestaan voor de vergelijkingen waarmee ze de waarheid benadert. Dan zouden er geen verontruste burgers zijn geweest die de vele misschiens en waarschijnlijks uit de oudheidkundige publicaties ten onrechte hadden uitgelegd als aanwijzing dat er geen aquaduct is. En we zouden niet hebben meegemaakt dat een Rekenkamer onwetenschappelijk over wetenschappers oordeelde. Met betere wetenschapsvoorlichting zou het Nijmeegse relletje te vermijden zijn geweest.

5.

Tijdens het schrijven van dit stukje vernam ik dat de Nijmeegse gemeentearcheologen denken aan de publicatie van een boekje om alle argumenten op een rij te zetten. Ik denk dat het rendement van een goede website groter is, maar het is een goed idee.

Deel dit:

4 gedachtes over “Aquaduct

  1. mnb0

    “concrete, positieve aanwijzingen”
    Deze lieden zullen dan ook niet gecharmeerd zijn van de hypothese van Multiversum. Daar zijn per definitie geen concrete, positieve aanwijzingen voor te verkrijgen.
    Honderd jaar zullen zij de atoomtheorie (je weet wel, protonen, neutronen en electronen) hebben afgewezen; anno 2014 idem voor quarks. En misschien herinner je Marco de Baar die probeerde de vraag te beantwoorden “bestaan velden nou echt?”

    “naast de correspondentietheorie van de waarheid speelt de coherentietheorie een rol.”
    Precies. Vandaar het Multiversum en de quarks.

    “ik zal geen enkele kritische burger iets kwalijk nemen.”
    Dat ben ik enigszins met je oneens. Wat denk je dat één van de doelstellingen van wiskunde- en natuurkunde onderwijs is? Al in de derde klas laat ik zien dat formules niet zomaar uit de lucht komen vallen, maar een consistent en coherent geheel moeten vormen. Als éénderde van de Nederlandse bevolking hoger opgeleid is dient ook minstens éénderde dat te weten én te weten hoe wetenschappelijke skepsis werkt. Toen ik voor het eerst van het Multiversum hoorde had ik grote twijfel (hoe ga je dat nou empirisch toetsen?). Toen ik begreep dat de hypothese onderdeel is van een consistente en coherente theorie die in andere opzichten een heleboel empirische feiten correct beschrijft was ik om. Oh – en ik begrijp ook nog dat de moderne natuurkundigen er nog niet helemaal uit zijn.
    Dus ten aanzien van de Nijmeegse geul is mijn eerste vraag: welke concurrerende hypothese heb je? Door welke empirische data wordt die ondersteund? Hoe kunnen we uitmaken welke hypothese correct is? Het ergert me – zie ontkenners van klimaatverandering bv. maar ook het overgrote deel der Jezusmythici – dat die vragen niet worden gesteld.
    Mijn reactie is al weer te lang, dus ik zal niet gaan uitweiden hoe natuurkundigen nog steeds de BCS-theorie gebruiken, ook al weten ze 100% zeker dat die fout is, alleen maar omdat ze niets beters hebben.
    Heb ik niet al eens gesteld dat elke prof verbonden aan een universiteit verplicht zou moeten zijn een blog over zijn/haar vakgebied te onderhouden (eventueel in samenwerking)? Het belang daarvan hebben ze in de VSA al een tijdje door.

    1. De concurrerende hypothese voor de Nijmeegse geul is dat ze middeleeuws is. Dát er iets ligt, wordt door niemand bestreden.

      Theo Toebosch heeft erop gewezen dat volgens de sceptici de dammen en geulen door niemand zijn aangelegd, aangezien er ook geen middeleeuwse vondsten in het dijklichaam zijn gedaan. 😉

      Ik deel je mening – en corrigeer mezelf – dat een derde van de mensen zou moeten weten hoe wetenschap werkt. Ik denk óók dat wetenschapsvoorlichting een taak heeft om die kennis niet te laten inslapen.

  2. Fred Vellinga

    Inderdaad. Wat is er mis met burgers die aan zelfstudie doen?

    In de begindagen bestond de Romeinse wereld uit wat heuvels, een rivier, en een zee niet ver van de stad vandaan en waar de rivier in uitmonde. Als je dat wilt tekenen; wat projecteer je links, en wat projecteer je rechts?

    Nu is er een kaart van de Stad Rome uit de tijd zelf, de Forma Urbis Romae, die kan helpen. Als je google earth erbij pakt, en je zoomt in op het colleseum en circus Maximus, en je laat het geheel draaien zoals de Forma Urbis Romae het aangeeft, dan zou dat weleens de wereld zijn zoals de Romeinen hem zagen. Het magnetisch noorden is dan ons kartografische zuid-westen.

    Als dit Romeins wereldbeeld correct is, ze tekenen het tenslotte zelf zo, dan valt veel op zijn plaats. En zijn teksten ineens ook letterlijk te begrijpen. Bijvoorbeeld; Engeland grenst aan Germania. Waar je oversteekt grenst aan Gallia. Engeland is ook gericht op Spanje. Dat klopt ineens. En wat te denken van Gallia aan de andere kant van de Alpen? Dat is dus niet zuid-Frankrijk, daar hoort ineens ook zuid-Duitsland bij. De route Rome-Londen is een loodlijn. Dit maakt de verovering van Engeland ook bregrijpbaarder, en ook minder groots. Het is helemaal niet nodig om heel Frankrijk te bezitten om Engeland te veroveren.

    Als de Romeinen zo de wereld zagen, dan is de conclusie dat Germania ons west-Frankrijk is en dat Duitsland Gallia is. Nu wordt ook ineens het strategisch belang van Germania veel duidelijker. Het ligt tussen Spanje en Gallia in en dat is interessant om te bezitten. Je hebt dan ook de hele kust naar Engeland in bezit.

    Het zou zo maar kunnen zijn dat de Duitsers in dezelfde valkuil zijn gevallen als de Romeinen zelf.
    De Romeinen willen met alle macht afstammen van de Trojanen; om zo een glorieus verleden te hebben.
    De Duitser willen met alle macht zich verbinden aan de Romeinen; om zo een glorrieus verleden te hebben.

    Uiteindelijk hebben de Duitsers gelijk gekregen; maar niet als roemruchte bedwingers van de Romeinen maar als trouwe bondgenoten.

    Het zou wat zijn; als het waar is.

  3. Dit is op SciCom NL herblogden reageerde:
    Blog over (mis)communicatie en vertrouwen in de wetenschap. Met als bonus een mooie omschrijving van de werkwijze van oudheidkundigen.

Reacties zijn gesloten.