
Het zou misleidend zijn als ik zei dat de Texaanse oudheidkundige Frank Holt een van de boeiendste auteurs is over de Oudheid. Veel alternatieven zijn er namelijk niet: Holt is een van de weinigen die nieuwe inzichten presenteert in boekvorm. Terwijl de meeste oudheidkundigen artikelen schrijven voor hun vakbroeders, vindt Holt dat geschiedenis er óók is voor het grote publiek. Dat neemt niet weg dat zijn boeken de moeite waard zijn voor leek én vakman.
In het net verschenen The Treasures of Alexander the Great neemt hij de historische mythe onder handen dat de Macedonische koning Alexander de Grote (r.336-323 v.Chr.) een “self-made man” zou zijn geweest, die bijna bankroet begon aan zijn expeditie tegen het oppermachtige Perzische Rijk. Zijn biograaf Arrianus legt de veroveraar dit in de mond:
Van mijn vader erfde ik een paar gouden en zilveren bekers en nog geen zestig talenten in de schatkist, én ongeveer vijfhonderd talenten aan schulden die Philippus had uitstaan. Daar bovenop leende ik zelf nog eens achthonderd talenten.
(Een talent was een gewicht van zo’n 26 kilo.)
Arrianus’ woorden gaan terug op Alexanders eigen propaganda maar kunnen onmogelijk juist zijn. U hoeft de gouden voorwerpen in het archeologisch museum van Thessaloniki maar te zien om te constateren dat de Macedonische elite al vóór Alexander erg rijk was.
Hiervoor komt aanvullend bewijs uit Groenland, waar elk jaar uit de sneeuw een nieuw ijslaagje wordt gevormd. Daaruit blijkt dat er na pakweg 500 v.Chr. meer zware metalen in de atmosfeer waren, wat duidt op de intensievere exploitatie van de Macedonische mijnen. Als er al waarheid zit in de woorden van Arrianus, moet Alexander hebben geweten dat zijn armoede tijdelijk zou zijn.
Nadat Holt duidelijk heeft gemaakt dat de financiën van Alexander niet waren wat ze soms lijken, biedt hij een overzicht van diens inkomsten en uitgaven. Hoewel de auteurs van onze bronnen niet in dit onderwerp waren geïnteresseerd, is er verrassend veel over bekend. Of beter: deprimerend veel, want veel cijfers hebben betrekking op grootschalige plundering.
Een door Holt erkend probleem is dat de getallen soms wat verdacht zijn: ze zijn vaak erg mooi rond, er zijn soms schrijffouten gemaakt en niet zelden spreken de bronnen elkaar tegen. Desondanks zijn er duidelijke patronen, die de indruk wekken dat Holts analyse hout snijdt, zelfs als de individuele cijfers onbetrouwbaar zijn. Zo kan hij documenteren dat de ontvangers van Alexanders geschenken met elkaar rivaliseerden en maakt hij aannemelijk dat officieren die moeite hadden met de oosterse bestuursstijl van hun koning, vaak opvallend oosterse geschenken kregen, waardoor ze vanzelf gewend raakten aan de nieuwe realiteiten.
Soms lijkt Holt, die zijn bronnen met gepast wantrouwen bejegent, toch iets te goedgelovig. Zo stelde Alexander, toen hij in 331 v.Chr. Babylon had veroverd, die stad de fondsen ter beschikking om een belangrijke tempel te herbouwen. Toen hij er acht jaar later terugkeerde, was de herbouw nog onvoltooid, wat de genoemde Arrianus wijt aan financiële malversaties. Holt neemt dit over, hoewel er kleitabletten zijn waaruit blijkt dat de werkzaamheden aan de tempel zijn doorgegaan. Er zijn meer momenten waarop je had gehoopt dat Holt zich meer had verdiept in de oosterse bronnen, maar het doet uiteindelijk aan het boek geen afbreuk.
Holt onderbreekt zijn overzicht door allerlei interessante observaties, zoals die over de hardnekkigheid van het cliché dat armoede goede krijgers creëert en dat rijkdom leidt tot decadentie. Dit denkbeeld helpt verklaren waarom de propaganda rond het sobere begin van Alexanders carrière zo hardnekkig is gebleven. Een andere observatie is dat Alexander de veroverde steden in het westen van het Perzische Rijk, die een gemengde bevolking hadden, etnisch zuiverde door de Perzische krijgsgevangenen als slaven te verkopen. Zo werden deze steden Griekser dan ze ooit waren geweest.
Aan het einde heeft Holt nog enkele forse maar overtuigende conclusies. Het idee dat Alexander enorme hoeveelheden geld in omloop bracht en zo de economie een broodnodige stimulans gaf nadat de Perzen twee eeuwen lang het edelmetaal alleen maar hadden opgepot, is domweg niet juist, al was het maar omdat lang niet alle buit werd omgezet in muntgeld. Daar waar we de prijzen in detail kunnen volgen, zoals in Babylon, blijkt uit niets dat de mensen er beter van werden. Het enige wat Alexander en zijn opvolgers met het geld deden, was het gebruiken voor nieuwe oorlogen.
Dit is geen geschiedenis van Alexander met spannende veldslagen, bloedstollende moordpartijen en exotische volken, maar een verhaal over cijfers. Desondanks is het een boeiend boek en dat is geen geringe prestatie. Holts oeuvre behoort zonder meer tot het boeiendste dat de oudheidkunde u heeft te bieden.
[Oorspronkelijk verschenen in het NRC Handelsblad van 3 maart 2017.]
Had het originele stuk als gelezen. Ik vond het toen al een mooie inkijk voor lezers van het NRC hoe geschiedkunde kan werken en hoe een deskundige dat in geode bewoordingen kan overbrengen!
Veel oorlogen worden gepresenteerd als botsingen tussen ideologieën.
Naar mijn idee is vaker geld de onderliggende reden.
Bedankt voor deze leestip.
Vriendelijke groet,
Geld en macht.
‘Na pakweg 500 v.Chr. meer zware metalen in de lucht zaten wat duidt op een intensievere exploitatie van de Macedonische mijnen.’ Op welke manier weten ze vast te stellen dat dit door Macedonische mijnbouw komt en niet mijnbouw in, zeg, China?
Ik beken dat ik die vraag ook heb gesteld en het antwoord niet weet. Twee mogelijke antwoorden: (a) we kennen geen andere mijnen die op dat moment zijn geopend (dus het hoeft niet per se waar te zijn) en (b) de chemische samenstelling van de zware metalen in de ijslaagjes (maar ik zou verbaasd zijn als de analyse zo verfijnd was).
Jona
Wat is de referentie(s) voor de zware metalen in de lucht cq Groenland-ijs?
Ik vond bijv wel een artikel dat de vindplaats van zilver in de Romeinse periode kon herleiden
Ik heb het boek van Holt uitgeleend. In de “Cambridge Economic History of the Ancient World” vind ik verwijzingen naar drie artikelen van S. Hong, waarvan deze het belangrijkste lijkt: https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/17797222
Goed, het handelt dus over de totale uitstoot over de periode 500 v. Chr.-300 n. Chr. door zowel de Griekse als de Romeinse mijnbouw (die natuurlijk ook overlapt). De monsters betreffen de sporen van zilver- en (vooral) loodwinning, goud wordt in de samenvatting niet genoemd.
Die metalen komen bij mijn weten samen voor. Maar ik weet dat ook niet zeker.
Goud en zilver komen niet samen voor althans niet voor de belangrijkste vind/win-plaatsen in die periode
En alleen voor zlver zie ik een verband met lood en de isotoop-verhouding
Isotopic analysis
clearly pointed to the rich silver-mining and smelting district of Rio Tinto near the modern city of Nerva as the main polluter.
Science. 1994 Sep 23;265(5180):1841-3.
Greenland ice evidence of hemispheric lead pollution two millennia ago by greek and roman civilizations.
Als Alexander buit die hij geplunderd had (ik neem aan dat daar ook kostbare voorwerpen bij waren) uitgaf aan nieuwe oorlogen, dan had hij toch nog behoefte aan munten om de soldij van zijn troepen, hun eten eten en drinken, hun uitrusting en eventueel nieuw wapentuig etc… te kopen. Mochten ze wat ze plunderden ook houden? Gezien zijn lange tocht zal hij ongetwijfeld met verschillende munten te maken gehad hebben. Hoe ging dat in zijn werk?
Holt is er heel duidelijk over dat lang niet alle edelmetaal werd omgezet in munten. Voor zover het wel gebeurde, is er duidelijkheid dat het werd uitgegeven aan soldaten.
Interessant!
Vraag over dit: “[hoe Alexander] de veroverde steden in het westen van het Perzische Rijk, die een gemengde bevolking hadden, etnisch zuiverde door de Perzische krijgsgevangenen als slaven te verkopen”.
Hoe moet ik dat zien? Werd de bevolking als slaaf verkocht? Dat moet toch een vernietigende impact op de bevolking hebben gehad, inclusief het draagvlak ten opzichte van de Macedonische regering?