Er zijn wat standaardadviezen voor iedereen die nonfictie recenseert: kijk vooral naar de inhoud en niet teveel naar de stijl; het gaat om de lezer en niet om de auteur; beperk je tot het boek en polemiseer niet met titel, flaptekst of reclame. En ook: laat een boek onbesproken als de informatie al op het internet is te vinden. Niemand wordt er immers beter van als overbodige boeken ook nog eens onder de aandacht wordt gebracht. De Noordse mythen. Goden en helden van het oude Scandinavië van Carolyne Larrington is een voorbeeld van zo’n boek dat dertig jaar geleden de moeite waard zou zijn geweest, maar inmiddels geen noemenswaardig doel meer dient.
Ik heb het met plezier gelezen, dat wel, maar meer positiefs valt er niet over te zeggen. Larrington vertelt de oude verhalen na en geeft daarop commentaar, maar het is bijna allemaal ook online te vinden, waar je slechts een paar muisklikken bent verwijderd van aanvullende informatie. Ik zou dan ook eigenlijk liever niet over De Noordse mythen bloggen, maar de gebreken komen vaker voor, ook bij andere boeken, en ik denk dat het zinvol is ze nog eens te benoemen.
Ten eerste: de structuur van het boek. Het begint met de bronnen, waarbij een ereplaats is voor Snorri Sturluson (1179-1241), een christelijke auteur die de aloude verhalen in de dertiende eeuw heeft opgeschreven. Hij presenteerde de Germaanse goden als mensen van lang geleden en we mogen aannemen dat hij meer aanpassingen heeft gedaan. Er volgen hoofdstukken over goden en godinnen, over de schepping, over reuzen en andere bovenmenselijke wezens, over de helden van weleer en tot slot over de ragnarök ofwel de eindtijd.
Deze chronologische volgorde om de stof te presenteren is een goede bekende. Het is immers hoe de Grieken en Romeinen hun mythologie ordenden toen zij om hen moverende redenen besloten dat er een systeem nodig was. Vrijwel alle boeken over de klassieke mythologie zijn daarom op deze wijze geordend. Het is ook hoe de christenen het graag zagen: een schepping, schier bovenmenselijke aartsvaders, geloofshelden, de eigen geschiedenis en straks de apocalyps.
Chronologie is echter bepaald niet de enige of zelfs maar een vanzelfsprekende volgorde. Zoals ook Larrington aangeeft, werden de diverse verhalen destijds los van elkaar verteld, zonder dat er veel systeem in zat of nodig werd gevonden. Wie aan de Noordse stof een overkoepelende chronologische structuur oplegt, legt deze in feite in een klassiek of christelijk prokroustesbed en ontneemt de saga’s in feite iets unieks.
Larrington zou de stof ook hebben kunnen ordenen in de volgorde waarin de verhalen zijn ontstaan, beginnend met wat we denken dat de oudste verhalen zijn, vervolgens de wat jongere verhalen, dan wat Larrington de “klassieke” Noordse mythologie noemt en tot slot de jongste verhalen, die christelijke invloed verraden. Dan zie je hoe de ideeënwereld zich ontwikkelde. Het is hoe Mary Boyce de Perzische religieuze verhalen heeft gepresenteerd in Textual Sources for the Study of Zoroastrianism. Het is ook de met afstand vruchtbaarste manier om de Bijbel te lezen.
Er zullen nog wel andere manieren te bedenken zijn die zinvoller zijn dan de Germaanse materie aanbieden in een klassiek-christelijke mal. Dat is nu niet mijn punt. Wat ik wil uitleggen is dat Larringtons vorm de lezer niet verder brengt dan wat al aanwezig is op het internet.
Desondanks had het boek meerwaarde kunnen hebben, maar Larrington – en dit is mijn tweede punt – ziet het niet. Zoals ze meer dan eens aangeeft, kun je mythen op verschillende manieren uitleggen: in de twintigste eeuw zijn diverse perspectieven op de antieke verhalen ontwikkeld, die resulteren in uiteenlopende interpretaties van dezelfde verhalen. De mythe van Frey en Gerd is bijvoorbeeld te lezen als een verhaal over vruchtbaarheid, waarin een vruchtbaarheidsgod paart met een reuzin die staat voor Moeder Aarde. Dit soort verklaringen, waarin mythen werden uitgelegd als natuurbeschrijvingen, waren populair aan het einde van de negentiende eeuw. Een twintigste-eeuwer zou op hetzelfde verhaal een structuralistische analyse hebben kunnen loslaten, waarin de reuzin niet staat voor de natuur maar vooral voor De Ander. Larrington geeft zelf een feministische lezing van het verhaal van Frey en Gerd. Een mythenboek dat deze uitlegwijzen centraal stelt zou een meerwaarde hebben gehad en je niet op elke pagina doen denken “dit is ook aanwezig op het internet en daar kun je nog doorklikken naar aanvullende informatie ook”.
Ik noemde aan het begin van dit stukje de standaardadviezen voor recensenten. Er is nog een ander bekend advies: meet een boek aan de doelen die de auteur najaagt, niet aan wat jij vindt dat hij had moeten najagen. Dat advies heb ik hierboven evident genegeerd. Als ik Larrington aan haar eigen ambities had gemeten, zou ik zijn begonnen met de constatering dat ze een boek heeft willen schrijven in het genre dat in de jaren tachtig werd aangeduid als “populariseren”. Dat doel haalt ze en zo beschouwd is haar boek een succes. Ze heeft in het NRC Handelsblad ook een opvallend positieve bespreking gekregen.
Ik denk echter dat we als lezers ook mogen constateren dat Larrington wel heel erg weinig ambitie heeft. Het internet heeft alles veranderd en wetenschapscommunicatie is mee veranderd. Wie nog via een boek wetenschap wil uitleggen, zal iets moeten bieden dat er online nog niet is. Een auteur moet bovendien rekening houden met een publiek dat hoger is opgeleid dan dertig jaar geleden en dat niet zelden sceptisch staat tegenover de geesteswetenschappen. Larrington heeft de inzichten over efficiënte voorlichting simpelweg genegeerd. Het eindresultaat is een overbodig boek, alleen handig voor als het internet eens hapert.
Wat ben je soms toch een monomane mopperaar. Het hele leven is overbodig, maar er is toch vraag naar. En sommige mensen lezen liever een boek in plaats van op zo’n stom scherm steeds maar door te zitten klikken naar steeds weer nieuwe informatie.
Ik weet dat ik een monomane mopperaar lijk. Of ben. Maar het is belangrijk dat we goede informatie krijgen. Wat er mis kan gaan toont de oudheidkunde, een vakgebied dat in een zee van desinformatie totaal ongeloofwaardig is geworden. Het was de voorafschaduwing van de “fact free world” waarin de moderne politiek ons nu stort.
Monomane mopperaar of niet: het blijft zinvol na te denken over de wijze waarop informatie tot ons komt. Als academici vasthouden aan pre-internet-methoden van voorlichting, is er weinig hoop.
‘Als academici vasthouden aan pre-internet-methoden van voorlichting, is er weinig hoop.’
Mogen academici dus geen ‘ouderwetse’ boeken meer schrijven, die het midden houden tussen de ‘state of the art’ van de wetenschap en wat de modale geïnteresseerde lezer boeit? Of laat ik het anders stellen: ik heb jouw Israel-boek met plezier gelezen, maar af en toe dacht ik ‘Mijn God, Jona, zou het niet een onsje minder kunnen?’ En dan heb ík nog in een ver verleden geschiedenis gestudeerd. Mijn probleem is niet dat je een mopperaar bent, mijn probleem is dat je de lat zo hoog legt, dat vrijwel iedere auteur die voor een groot publiek wil schrijven bij voorbaat zal falen.
Tja, toen ik het las dacht ik af en toe, vooral op het eind, er had best een onsje meer af gekund. Juist bij de biografie van Alexander de Grote vroeg ik mij af en toe af wat nou eigenlijk de meerwaarde was en of er niet wat minder herkauwd had kunnen worden. Bij Israel Verdeeld had ik dat gevoel dus volstrekt niet.
Aan de ene kant geef je internet van alles de schuld omdat het desinformatie alleen maar groter maakt en tegelijkertijd heeft het alles veranderd en zou non-fictie boeken achterhaald gemaakt hebben. Je bent een monomane mopperaar. (And I’m no stranger to that myself, mea culpa).
Volledig met je stelling akkoord Erik, Jona is soms een kankeraar, en een kleine lettertjeslezer. Ik denk dat hij een “lieve” vrouw ontbeerd, die hem af en toe eens op zijn vingers tikt? Maar ik lees wel graag zijn wetenschappelijk doorwrochte blogs die echt de moeite lonen, en inderdaad aanzetten om dan toch naar het origineel historisch verhaal te speuren.
De ‘Noordse Mythen’ kwam op mijn verlanglijstje nadat ik de NRC-recensie gelezen had. En omdat ik het wel gemakkelijk vind het verzamelde zoekwerk in zo’n boek bijeen te vinden, blijft het er nog wel op staan.
In de regel ben ik ook iemand die “een boek niet meet aan de doelen die de auteur najaagt, wel aan wat ik vind dat hij beter had kunnen najagen.” Zoals je ook een lezing geeft vanuit “het perspectief van de olifant”, niet zoals je die ziet als je naar je toehoorders kijkt, maar zoals je hem ziet van achter uit de zaal. Ofwel: verplaats je in de ander.
Ik denk ook dat een boek als boek toegankelijker is dan het internet, het leest aangenamer. Iets anders is een wetenschappelijk werk, dat lees je niet uit interesse s’avonds om je gedachten op iets anders te zetten, om je in een andere wereld te verplaatsen, om iets te leren wat je niet “nodig” hebt. Omdat het aangenaam is dus. Ik merk zelf dat ik dan graag als iets me triggert, ik nog wel op internet verder zoek. Puur persoonlijke opmerkingen dus. Overigens ben ik zeer tevreden en opgelucht dat de blog terug is!
Helemaal mee eens; je volgers zijn niet allemaal wetenschappers. Overigens vind ik de stijl ook heel belangrijk: de meeste gerecenseerde boeken zullen niet als gedegen wetnschappelijk werk bedoeld zijn. indertijd heb ik heel wat boeken gekocht ‘voor als ik later gepensioneerd ben’. Gisteren nam ik er een ter hand, Toen onze wereld christelijk werd van Paul Veyne (2007), een vertaling dus. Bij elke zin vroeg ik me af wat er in het origineel moet hebben gestaan. Eerlijk gezegd weet ik niet meer of ik het boek naar aanleiding van een recensie heb gekocht, Maar volgens mij had dit boek niet gerecenseerd kunnen worden dan met het origineel ernaast. Na een hoofdstuk heb ik het maar terzijde gelegd als onleesbaar zonder me voortdurend te ergeren. Om daarentegen een recent boek te noemen dat leest als een trein, noem ik Der dreissigjährige Krieg, europäische Katastrophe, deutsches Trauma 1618-1648 (november 2017) van Herfried Münkler, waarvan de vertaling volgend jaar wel zal verschijnen, want 400 jaar geleden dat de dertigjarige oorlog begon. Ik neem aan dat je over die oorlog ook genoeg op internet vindt, maar ondanks alle ellende is het voor geïnteresserden puur ontspanning. Ook bij lezing van dit boek valt het overigens aan te bevelen internet ernaast te hebben, al was het maar om plaatsnamen op te zoeken.
Ik wil er nog iets over zeggen. Een tijdje terug blogde je over ‘Het jaar 117’ van Tom Buijtendorp, dat kennelijk wel aan jouw standaarden voldoet. Ik heb het naar aanleiding van jouw stukje besteld en het staat inderdaad vol met wetenswaardigheden (die overigens misschien ook wel op internet te vinden zijn), maar als leesboek is het mijns inziens mislukt.
“meet een boek aan de doelen die de auteur najaagt”
Hier ben ik het maar gedeeltelijk mee eens. De recensent dient die doelen te specificeren en kan vervolgens heel goed naar het volgende punt overstappen:
“had het boek meerwaarde kunnen hebben”
Als de doelen van de auteur al op internet worden bereikt heeft het boek immers geen meerwaarde. Een goede recensent beoordeelt dat. Bovendien – ik verwijs maar weer eens naar schaakboeken – is het niet zo heel moeilijk doelen te formuleren die een boek meerwaarde verlenen tov internet, dat immers per definitie rommelig en ongestructureerd is.
Als je al een monomane mopperaar bent dan mopper je wat mij betreft niet genoeg. Tenslotte is vrijuit kunnen mopperen juist een meerwaarde van internet.
Merk bovendien op dat je critici hierboven net zozeer mopperen als jij – het aloude “wat je zegt ben je zelf” dringt zich onweerstaanbaar aan mij op.
Dank voor uw recensie. Als leek/liefhebber heb ik lang niet voldoende inzicht hoe wetenschapcommunicatie functioneert en kan uw kritiek best terecht zijn, maar zoals eerder vermeld vind ik het boek een aangenamer leeservaring. Keltische Mythen van Miranda Aldhouse-Green is ook zeer lezenswaardig, wellicht ook overbodig, soit.
Ik lijk in de minderheid: deze recensie geeft eindelijk eens aan waar het verkeerd gaat. Auteurs die denken dat boeken, omdat ze goed staan op een publicatielijst, nog nut hebben. Dat is niet meer het geval, dunkt me.
Het grootste probleem van Internet is dat facebook en youtube immer om de hoek loeren als het even wat lastiger wordt. Doorklikken is een kans maar ook een risico. Dat alleen al rechtvaardigt het bestaan van boeken met louter “wat je op internet ook vindt”.
Dat belet niet dat je de lat hoog mag leggen en dat boeken die iets unieks bieden, nog meer bestaansrecht hebben.
Als een boek per se meerwaarde moet hebben, hoeveel boeken blijven er dan over? Kunt u er een paar noemen?
Van de boeken die ik de laatste tijd besprak zijn deze de moeite meer dan waard én toegankelijk voor de lezer die geen wetenschappelijke vooropleiding heeft:
https://mainzerbeobachter.com/2016/02/14/gelijkenissen/
https://mainzerbeobachter.com/2016/08/27/augustinus-1/
https://mainzerbeobachter.com/2017/03/12/alexander-de-plunderaar/
https://mainzerbeobachter.com/2017/05/11/een-nieuw-oud-egypte/
https://mainzerbeobachter.com/2017/08/10/oudheid-als-ambitie/
https://mainzerbeobachter.com/2017/09/26/de-eerste-wereldtaal/
En verder dit, al denk ik dat in dit geval een website eveneens zinvol zou zijn geweest:
https://mainzerbeobachter.com/2017/07/08/hunebedden-dolmens-en-menhirs/
Dat zijn er inderdaad nog vrij veel. Toen ik dacht: welk boek is uniek, met een inhoud die nergens anders te vinden is, schoot me alleen Peter Kingsley : Ancient Philosophy te binnen.
Overigens vind ik niet gauw een boek overbodig.
Bedankt voor de lijst.
Er is vast geen gebrek aan boeken die je ter recensie worden aangeboden, maar ik zou wel geïntereseerd zijn in een bespreking van “The Fate of Rome: Climate, Disease, and the End of an Empire” van Kyle Harper.
Ik zag het en het heeft mijn belangstelling.
kon de eerste ~30 bladzijden lezen via books.google voor een eerste indruk. Veel informatie maar weinig aandacht voor het klimaat, wat wel wordt beloofd in de titel; juist dit onderwerp triggerde me omdat ik een beroepsmatige interesse hiervoor heb
Een verwijzing naar “het internet” als bron is onvoldoende. Je kunt alle kanten op. Is de informatie op Wikipedia een goed alternatief, of doelt u op specifieke sites? Hoe moeten we uw bewering controleren?