Diogenes van Oinoanda

Niet-opgegraven inscriptie (Oinoanda)

Een van de sympathieke trekken van de Romeinse cultuur is dat rijke mensen zich aan hun stand verplicht voelden iets te doen voor hun stadsgenoten. Dat kon de vorm aannemen van patronage – een miljonair bemiddelde bijvoorbeeld tussen de gemeente en de provinciale bestuurders – maar het kon ook betekenen dat zo iemand per testament iets naliet aan zijn stad. Van Plinius de Jongere is bekend dat hij Como een bibliotheek schonk, maar ook een badhuis was een mogelijkheid, of een portico, of een uitkering voor de wezen of een jaarlijkse vleesmaaltijd op de overlijdensdag van de weldoener.

De oudheidkundige jargonterm, bij mijn weten voor het eerst vermeld door Henri Pirenne en later verbreid door Paul Veyne, is évergetisme, wat is afgeleid van het oud-Griekse euergetes, “weldoener”. Natuurlijk mogen we cynisch denken dat deze liefdadigheid alleen maar mogelijk was door het uitbuiten van slaven, want ook het Romeinse Rijk was het paradijs niet, maar toch: onsympathiek is het idee van noblesse oblige nou ook weer niet.

Een bepaald niet representatief maar wel intrigerend voorbeeld is Diogenes van Oinoanda, een stad op een ontoegankelijke heuvel in zuidwestelijk Turkije. Ik ben er één keer geweest en herinner me vooral dat we vanuit het dorpje in het dal twee gidsen meekregen, die waren bewapend met geweren omdat er een beer of een wolf was gezien. Helaas kan ik u geen stoere verhalen vertellen over mijn ontmoeting met deze ondieren, want we hebben ze niet gezien in het verlaten stadje. U ziet de zestien jaar oude foto’s die mijn zakenpartner die dag maakte hier.

Hier moet Diogenes dus hebben geleefd, ergens in de tweede eeuw na Chr., en aan deze stad wilde hij iets nalaten. En dan geen badhuis of bibliotheek, maar écht iets: geluk.

En zo werd de esplanade waar Oinoanda’s openbare gebouwen stonden verrijkt met een tachtig meter lange muur waarop Diogenes zijn epicurese levensfilosofie uitschreef. Elke burger die kon lezen zou vernemen dat de werkelijkheid bestaat uit atomen, dat bij ons overlijden de ziel uiteenvalt, dat er geen leven is na de dood, dat we dus voor een akelig hiernamaals niet bang hoeven zijn en dat we mogen genieten van wat er wel is en wat goed is: dit leven.

De angel is natuurlijk “elke burger die kon lezen”. Meestal gaan oudheidkundigen ervan uit dat ongeveer een tiende van de bevolking van het Romeinse Rijk geletterd was. De rest zou analfabeet zijn geweest of op z’n best halfgeletterd. Ik heb geen reden aan deze schatting te twijfelen: ze zal liggen in de juiste orde van grootte. Ik wil er echter wel op wijzen dat dit een gemiddelde is en dat de mate van geletterdheid zeer sterk varieerde. In Libië viel me op dat in Lepcis Magna honderden inscripties waren uit de jaren vóór 193, terwijl die in het even verderop gelegen Sabratha vrijwel ontbraken. (In 193 kreeg Lepcis een financiële boost en wordt de vergelijking zinledig.) Het zou kunnen zijn dat Oinoanda een bovengemiddeld geletterde stad was. Eén goede docent zou voldoende zijn geweest.

Ook met een inspirerende leraar in de stad moet Oinoanda echter halfgeletterden hebben gekend en voor hen liet Diogenes de maximen van Epikouros in steen houwen. Dit waren korte, slagzin-achtige formuleringen die mensen uit het hoofd konden leren (een gebruikelijke techniek in de Oudheid, waarvan het rabbijnse traktaat Abot het beroemdste voorbeeld is). Aan de meer geletterden bood Diogenes enkele teksten van Epikouros zelf, met toelichtingen die hij zelf had geschreven. Makkelijker kon hij het zijn stadsgenoten niet maken – als ze er niets aan hadden, was het uitsluitend omdat ze de moeite niet namen het serieus te lezen.

[De teksten zijn in het Nederlands vertaald door Simone Mooij in een boekje met de titel Levenslessen in steen. Ik ben bang dat het alleen antiquarisch leverbaar is.]

Deel dit:

22 gedachtes over “Diogenes van Oinoanda

  1. Wilfried Dierick

    Ik lees de Mainzer Beobachter met interesse en bewondering. Stuur hem vaak ook door. Hoe kan ik nieuwe abonnees aanmelden?

    Verstuurd vanaf mijn iPod

    >

    1. Jan Mathijs Dirikx

      Inderdaad , een rare reactie van Jona .Het is wel duidelijk voor mensen zonder oogkleppen, en de bijbehorende schietijzers dat we als “MENSHEID” de natuur onherroepelijk aan het wurgen zijn. En dan stel ik me de vraag, moeten we geen grens stellen aan het mateloze aangroeien van de mensheid. Van woekerplanten gesproken.

    2. jan kroeze

      Helemaal mee eens, ik had hetzelfde willen opmerken. Alfa’s staan blijkbaar ver van andere dieren vandaan!

    3. FrankB

      Ik vermoed dat hij op licht grappige wijze probeerde de zienswijze van de plaatselijke bevolking te verwoorden. Als ik gelijk heb heeft hij geslaagdere grapjes gemaakt.

      1. Frank Bikker

        Een beetje vreemde reactie van bovenstaande heren die zich wel allemaal verdiepen in de verschillende gedachtenkronkels van mensen uit de oudheid, maar zo gauw het gaat over de verschillende zienswijzes van de hedendaagse mens daar totaal geen begrip voor hebben. Trouwens zo gek vind ik het niet eens. Kijk maar eens naar de heisa die men hier maakt als men weer eens meent een wolf in Drenthe of op de Veluwe gesignaleerd heeft.
        Ik kan me dan de wat lacherige reactie van Jona op het goedbedoelde gedrag van zijn gastheren best voorstellen.

  2. Frans

    Je kon de teksten natuurlijk ook voorlezen! Zo kon je ook als je wat minder rijk was de rol van weldoener op je nemen.

  3. Manfred

    “of een jaarlijkse vleesmaaltijd op de overlijdensdag van de weldoener”

    Hoe organiseerden en vooral financierden ze dat?
    Tegenwoordig gooien we een zak erfenisgeld in een stichting die na onze dood zorgt voor bestuurders en naleving van de statuten, maar hoe flikten ze zoiets toen? Hoe werd voorkomen dat een nazaat die erfenis gewoon voor zichzelf hield en zich niks aantrok van een belofte van een dode voorganger?

    1. Thomas

      Als je die belofte vastlegt in een fatsoenlijke inscriptie kan de snode nazaat in kwestie er niet meer onderuit. Dat is ook zijn eer te na. Zijn prestige in de stad is namelijk afhankelijk van dit soort gebaren.

  4. ‘Onsympathiek is het idee van noblesse oblige nou ook weer niet.’ Krijg het idee dat je hier een opvallend sterke voorliefde voor het aristocratische ideaal nogal doorzichtig verbergt onder een dubbele ontkenning. Moet eraan denken dat je de afgelopen jaren minstens tien keer Superman hebt geciteerd, ‘With great power comes great responsibility’, volgens jou zelfs ‘een universeel-humanitaire moraal’ (mij lijkt het eerder een erecode voor een exclusieve elite, waarvan de ‘grote macht’ als een quasi-natuurlijk gegeven wordt aanvaard). En dat je blogs hebt geschreven met titels als ‘De ware edelman’. Just curious: klopt het dat je een zekere nostalgie hebt voor het aristocratische ideaal en waar komt die vandaan?

    1. Zie je nu wat er van komt, Jona, wanneer je Spider-Man zonder streepje schrijft? Dan lijkt ’t woord zo merkwaardig veel op “Superman” dat mensen zich niet realiseren dat er een andere superheld bedoeld werd. (Dat is dus precies de reden van dat streepje.)

    2. Ik ervaar het niet als een probleem. Wie een hogere opleiding heeft, heeft meer verplichtingen. Dat lijkt me alleen maar logisch. Aristocratisch is het niet echt. Kijk naar het gemak waarmee in “lagere” kringen degenen die geluk hebben, anderen daarin laten delen.

      Ik denk dat de omgekeerde vraag verhelderender is: waarom gedragen niet meer mensen zich zo?

      1. Er zijn slechtere principes, maar mijn innerlijke Jacobijn komt in opstand als je ‘noblesse oblige’ tot een universeel-humanitaire moraal verheft. Dat lijkt me a priori onmogelijk, omdat het sociale verschillen als gegeven accepteert en zelfs legitimeert.

          1. Ik snap je goeie bedoelingen, maar je snapt ook dat mijn innerlijke Jacobijn geschoold is met Kant. Verplichtingen die je van toevallige privileges afleidt zijn, hoe goed ze verder ook bedoeld zijn, per definitie niet tot universele regels te verheffen. Ze komen ook niet door de toets van de categorische imperatief.

      2. Roger van Bever

        Jona, het was noch Pirenne, noch Paul Veyne die de term (néologisme in dit geval) Rendu à la vie civile, il prépare sa thèse en Sorbonne : Ælius Aristide et la sophistique dans la province d’Asie au IIe siècle de notre ère. Il la soutient en 1922 et c’est dans cette thèse qu’il crée le néologisme « évergétisme », repris depuis par plusieurs historiens pour désigner la générosité intéressée de certains notables de l’époque hellénistique.

        1. Sorry, deel van zin 1 en is weggevallen:
          Lees: Jona, het was noch Henri Pirenne, noch Paul Veyne die de term évergégisme voor het eerst gebruikten, maar André Boulanger (1886-1958). Rendu …
          Bron: Franse Wikipedia.

          1. Weet ik, maar ik kwam de term al eens tegen in een artikel van Pirenne uit 1919 of 1920. 😉

            Ik vermoed dat het woord allang mondeling gangbaar was.

  5. ……’Makkelijker kon hij het zijn stadsgenoten maken – als ze er niets aan hadden, was het uitsluitend omdat ze de moeite niet namen het serieus te lezen’.

    Moet dat niet zijn: makkelijker kon hij het zijn stadsgenoten NIET maken….?

  6. René

    Zo vind ik het prachtig hoe een anoniem persoon ooit ‘besef wat je hebt’ op een willekeurig gebouw van Nijmegen heeft opgespoten.

Reacties zijn gesloten.