Radbod (2)

1107 willibrordus_amsterdam_gevelsteen_d_v_hasseltssteeg_53
Willibrordus (Gevelsteen, Dirk van Hasseltssteeg 53, Amsterdam)

Ik heb vorig jaar de hele film Redbad uitgezeten en ik heb daarna het prachtige boek van Meeder en Goosmann met dezelfde titel gelezen. Dat er nog meer zinvolle dingen te vertellen zijn over de Friese heerser, toont Luit van der Tuuk in Radbod. Koning in twee werelden. In het vorige stukje gaf ik aan dat we Radbod moeten voorstellen als een rijke aristocraat met een grote schare volgelingen, die in tijden van oorlog leiding gaf aan soortgelijke aristocraten. Hij was een knoop in twee elite-netwerken, met aan de ene kant de Friese bewoners van het kustgebied, en aan de andere kant de Franken, die hem beschouwden als vazal.

Dat hij onder de Franken ook vijanden had, bleek in ca.689. De Franken hadden weer één koning, de Merovinger Theuderic III, met een capabele hofmeier, Pippijn van Herstal. Eén van hun taken was het herstel van de Frankische macht over het Nederlandse rivierengebied, dat in handen was gekomen van Radbod en waar de internationale handel financieel viel af te tappen. In de omgeving van Dorestad versloeg Pippijn Radbod. Die verloor het gebied van de Kromme Rijn, zodat Dorestad en Utrecht Frankisch werden. De Britse geleerde Beda de Eerbiedwaardige vermeldt het vervolg:

Pippijn gaf Willibrord een plaats voor zijn bisschoppelijke zetel in de burcht die in de oude volksnaam Wiltaburg heet, dat is de stad van de Wilten, maar in de Frankische taal Traiectum [Utrecht]. De eerbiedwaardige priester heeft daar een kerk gebouwd en heeft het evangelie ver weg en dichtbij gepredikt.

Zoals gezegd beschouwden de Franken Radbod als vazal en het is aannemelijk dat hij, nu hij zijn gezag in het rivierengebied was kwijtgeraakt, inderdaad blijken van onderwerping heeft gegeven. De Vechtstreek bleef echter in handen van Radbod, die zijn greep daarop zelfs verstevigde en de lokale leider Wursing dwong zijn heil te zoeken aan het Frankische hof. Als de activiteiten van Willibrord een aanwijzing bieden voor de verhoudingen, strekte de Frankische invloed zich echter niet noordelijker uit, want hij was vooral actief in Zeeland en Brabant.

Niet dat er geen christelijke missionering plaatsvond in het rijkje van Radbod. Deze was ook zelf bereid het doopritueel te ondergaan. Toen bisschop Wulfram op het punt stond de heerser te dopen besloot deze echter “liever naar de hel te gaan waar mijn voorvaderen vertoeven dan naar de hemel te gaan waar zij niet zijn”.

Van der Tuuk beschouwt deze beroemde anekdote, afkomstig uit het (late) Leven van Sint-Wulfram van Sens, als dubieus. Ik voor mij denk dat de vraag naar de religieuze overtuigingen een non-issue is. Lange tijd konden mensen in sommige situaties het ene geloof volgen en in andere situaties het andere. Radbod zal nu eens hebben moeten handelen volgens het heidense recht, bijvoorbeeld bij de voltrekking van een doodvonnis, en in andere situaties volgens christelijke overtuigingen, bijvoorbeeld aan het Frankische hof. Het is geen kwestie van óf heidens óf christelijk, maar van én-én. Dat je maar één religieuze identiteit kunt hebben, is een later denkbeeld, en dat dit ook nog een werkelijke overtuiging behoort te zijn, is calvinisme. Radbod zal beide rollen hebben gehad.

In elk geval gold hij als voldoende beschaafd, voldoende Frankisch, en vermoedelijk dus ook voldoende christelijk om rond 711 zijn dochter Theudesinde te mogen uithuwelijken aan Grimoald, de zoon van Radbods voormalige vijand, de hofmeier Pippijn van Herstal, en diens echtgenote Plectrudis. Grimoald was voorbestemd Pippijns opvolger te zijn, ware het niet dat hij in 714 werd vermoord. Zijn vader was op dat moment al stervende en toen Pippijn kort na zijn zoon eveneens overleed, kwam het ambt van hofmeier in handen van Theudoald, de zoon van Pippijns zoon Grimoald en Radbods dochter Theudesinde. (Het boek van Meeder en Goosmann biedt een scherpzinnige reconstructie van de familiebanden die Van der Tuuk niet meer heeft kunnen meenemen.)

Radbod was op dit moment, het jaar 714, dus de grootvader van de hofmeier in het Frankische Rijk en behoorde tot de absolute top-elite van West-Europa. In de volgende burgeroorlog kon hij echter niet neutraal zijn. Een tweede zoon van Pippijn van Herstal, Karel Martel, kwam in opstand tegen zijn neef Theudoald. Tegelijk waren er spanningen tussen de oostelijke en de westelijke helft van het Frankische Rijk. Uit deze chaos, waarin Radbod het rivierengebied weer bezette, kwam Karel Martel in 717 als overwinnaar tevoorschijn.

Radbod overleed in 719. Karel Martel rukte meteen op naar het noorden en maakte zich meester van Radbods gebieden. Willibrord en Bonifatius begonnen de nu verworven kerkprovincie te organiseren en stichtten parochies in – zoals gezegd – Vlaardingen, Naaldwijk, Valkenburg, Oegstgeest, Heiloo en Petten. Ook in Woerden, Attingahem (Breukelen) en Velsen bestonden christelijke gemeenschappen. Deze vroege kerken geven vermoedelijk een beeld van het gebied waarover Radbod had geheerst: in feite het latere graafschap Holland met de Vechtstreek.

Voor de bewoners zullen de kerken de enige werkelijke symbolen van de veranderde situatie zijn geweest. De munten tonen dat ze meer handel dreven met de volken langs de Noordzee dan met de Franken. Het gebied zou pas écht worden opgenomen in de Frankische wereld toen Karel Martel in 734 ook de huidige provincie Friesland had onderworpen. Het oostelijkste kustgebied volgde ten tijde van Karel de Grote (in 772).

***

Welk boek beter is, het boek van Van der Tuuk of het boek van Meeder en Goosmann, zou ik niet kunnen zeggen. Zoals ik in mijn vorige stukje al aangaf, hebben ze elk hun eigen perspectief op een heerser die leefde in twee werelden. Het voornaamste is dat het onderwerp zélf uitdagend is. Je krijgt te maken met alle soorten bewijsmateriaal, zoals geschreven teksten en archeologische vondsten, zoals munten, maar ook met de resultaten van naamkundig onderzoek.

Tot slot dit. Een fijn boek als Radbod. Koning in twee werelden doet eigenlijk elke rechtgeaarde geschiedenisliefhebber in janken uitbarsten om het simpele feit dat het Dorestad-museum in Wijk bij Duurstede in 2017 is gesloten en dat de heropening, die in 2018 had moeten plaatsvinden, eerst is uitgesteld naar 2019 en inmiddels naar 2021. Het valt aan buitenlandse gasten niet uit te leggen hoe weinig aandacht er is voor een van de allerbelangrijkste steden van Vroegmiddeleeuws Europa. Aan Van der Tuuk ligt het niet dat Nederlands “eerste gouden eeuw” zo weinig aandacht krijgt, maar de gemeente Wijk bij Duurstede lijkt vrijwel even kortzichtig als de gemeente Cuijk.

Deel dit:

13 gedachtes over “Radbod (2)

  1. habus

    Geweldig boek en goed dat het geklungel in WbD nog even wordt benoemd. Als je weet hoe vol de parkeerplaats bij Haithabu meestal is, dan loopt de gemeente WbD gewoon een enorme kans mis…en de echte liefhebbers/professionals natuurlijk ook. Vraag is wel of een klassiek stadspand de meest geeigende plek is voor een museum over de vroege middeleeuwen.

    1. Na mijn bezoek zo’n 10 jaar geleden aan het Deense Ribe vond ik het erg teleurstellend dat Wijk bij Duurstede zo weinig aandacht schonk aan zijn verleden. Waar Ribe zowel een stadsmuseum als een openluchtmuseum heeft waarin de vroege middeleeuwen centraal staan, moest Wijk het doen met een klein museum met een beperkte collectie. En nu is het ook nog eens lange tijd gesloten. Je zou zoiets toch veel meer kunnen uitbuiten? Net zoals ik me er over blijf verbazen dat een oude stad als Utrecht geen behoorlijk historisch museum heeft.

  2. JB

    Was kleinzoon Theudoald zo’n voorlijk knaapje dat hij rond zijn tweede al het ambt van hofmeier bekleedde of is er wat mis gegaan met de jaartallen? Als zijn moeder rond 712 uitgehuwelijkt is aan Grimoald kan het jochie in 714 op zijn meest twee jaar oud zijn geweest, tenzij het huwelijk pas veel later is gesloten dan zijn geboorte.

  3. Ben Spaans

    Hou eens op met alle religieuze scherpslijperij op calvinisme te gooien.

    Toch gek dat na Clovis geen enkele Frankische heerser heidens werd. Het gaat altijd andersom…

    1. FrankB

      Ook toen wisten heersers meestal vrij goed waar hun politiek voordeel lag – nooit door “heidens te worden” (is ook onzinnig als ze het na hun doop deels nog bleven), dwz. het christendom af te zweren.
      Houd eens op te verwachten van mensen uit de Oudheid en Vroege Middeleeuwen te verwachten net zo te denken als u – probeer eens te denken als iemand van toen. Kost wel moeite, natuurlijk.

    2. Jeroen

      Bij uw eerste opmerking heeft u een punt… de bewering “en dat dit ook nog een werkelijke overtuiging behoort te zijn, is calvinisme” valt bezwaarlijk vol te houden.Wie dit wel wenst te doen, doet er goed aan om bijv. eens de procesverslagen tegen Jeanne d’Arc te lezen (slechts een voorbeeld uit vele).
      De suggestie dat de Katholieke Kerk in de Late Middeleeuwen een bron van acceptatie voor andersdenkenden was en dat religie geen werkelijke overtuiging behoefte te zijn (wat dan? Een vrijblijvende hobby?) en dat dit pas eindigde bij de Reformatie is niet vol te houden.

      Mogelijk was het denkbeeld van één enkele, persoonlijke religie in de Oudheid en de Vroege Middeleeuwen nog niet ontstaan danwel gangbaar, maar dit deed toch echt niet pas
      bij het Calvinisme zijn intrede.

      Uw tweede opmerkingen gaat inderdaad over iets wat doorspekt is van politiek en strategie… de werkelijke zieleroerselen der Frankische heersers zullen voor ons uiteraard wel altijd in het duister gehuld blijven…

      1. Hoe representatief is de rechtszaak tegen Jeanne d’Arc (strafrecht, oorlogssituatie)? Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat dit, ter typering van de katholieke kerk, een voorbeeld is van de Everest Fallacy. Ongeveer zoiets als die rare Catherine Nixey die de verwoesting van het Sereapeum typeert als representatief voor “het” christendom. Of om Meester Pennewip te zien als representant van “het” protestantisme.

        We zitten hier overigens op klassiek gebied: Weber heeft behartenswaardige dingen geschreven over ideaaltypen met als voorbeeld het calvinisme.

        1. Jeroen

          Neen, ik maakt juist de tegenovergestelde bewering (althans; ik steun de opmerking van Bert).

          De bewering dat een bepaald denken slechts met de komst van het Calvinisme zijn intrede doet, kan wel degelijk worden ondermijnd door het oprakelen van een incident.
          Dus niet; “het proces van Jeanne is representatief voor het denken in haar periode” maar “het proces toont aan dat de bewering dat dit denken niet vóór het Calvinisme voorkwam geen stand houdt”.

          Kort door de bocht: vóór de uitvinding van de auto, reed niemand in een auto… maar vóór de Verlichting (bijv) kon een individu natuurlijk gemakkelijk ideeën hebben die passen binnen het gedachtegoed van de Verlichting.

          1. Het strakke religieuze denken zal in de vroege middeleeuwen meer bij de heersende elite (die sterk verweven was met de kerkelijke elite) hebben gelegen, dan dat dat in de 16e eeuw het geval was? De Friese onderdanen bleven nog lange tijd vasthouden aan oude heidense gewoontes, en de Saksische boeren kwamen in opstand tegen de christelijke adel. De dood of de doop was een idee dat door de Frankische heersers werd opgelegd. Voor hen was het geloof vooral een manier om eenheid te creëren en de lokale elite aan zich te binden.

Reacties zijn gesloten.