
[Ik blogde gisteren over de Derde Burgeroorlog, het conflict dat na de moord op Caesar de Romeinen verdeelde tussen zijn aanhangers, aangevoerd door Marcus Antonius en Octavianus, en zijn tegenstanders, aangevoerd door Brutus en Cassius. Hun legers stonden tegenover elkaar bij Filippoi in oostelijk Macedonië.]
Opgehouden door Brutus en Cassius richtten Marcus Antonius en Octavianus een groot kamp in en begonnen ze met de verkenning van de omgeving. Een moeras maakte een omtrekkende beweging naar het zuiden onmogelijk en bergen belemmerden een noordelijke omweg. Omsingelen was dus onmogelijk.
Een tijd lang kwam het niet tot een formeel gevecht, terwijl Octavianus en Antonius er juist op gebrand waren het snel op een treffen te laten aankomen. Immers, ze hadden wel betere soldaten dan hun tegenstanders, maar hun bevoorrading liet te wensen over. … Cassius en Brutus hadden helemaal niets tegen een formele veldslag. Hun troepen waren weliswaar van mindere kwaliteit, maar ze hadden er wél meer. Maar toen zij de positie van hun tegenstanders nog eens overdachten en die vergeleken met die van henzelf – iedere dag kregen zij er bondgenoten bij en hun schepen zorgden voor een overvloedige aanvoer van proviand – was dat voor hen juist reden om zich niet al te druk te maken. Misschien konden ze wel de overwinning behalen zonder al te veel risico of verlies aan mensenlevens.
Dat was de vertaling die Gé de Vries maakte van het verslag van de Grieks-Romeinse historicus Cassius Dio. Het zou makkelijk zijn geweest een verslag te schrijven waarin Octavianus naar voren kwam als de stralende held die wraak nam op de kwaadaardige moordenaars van Caesar. Cassius Dio meende echter dat het een gevecht betrof tussen twee op zich te verdedigen principes: aan de ene zijde streed men voor rust en vrede, aan de andere zijde voor vrijheid. Weliswaar meende Dio dat vrijheid slechts leidde tot burgeroorlogen, maar dat liet onverlet dat ook Brutus en Cassius vochten voor een zaak die het waard was voor te vechten. Dio was zelf een senator en voelde sympathie voor Brutus en Cassius, die hadden gestreden voor de eer van het aloude college, maar hij kende ook de door de keizers gegarandeerde vrede. Romein streed tegen Romein, en Dio wenste geen partij te kiezen.

Zonder dat er iets was afgesproken over wanneer zij de slag zouden beginnen bewapenden beide partijen, alsof er wél een afspraak was, zich bij zonsopgang, kozen op hun gemak positie in de vlakte tussen de twee kampen, als spelers in een spel, en stelden zich rustig in slagorde op. Nauwelijks hadden ze hun stelling tegenover elkaar ingenomen of de generaals zelf, hun plaatsvervangers en onderofficieren begonnen de troepen, het hele leger of aparte onderdelen ervan, al naar gelang de rang van de spreker in kwestie, aan te moedigen. In uitvoerige toespraken gaven ze aan hoe de soldaten zich moesten gedragen in deze situatie van acuut gevaar, en wat de gevolgen van de strijd zouden zijn, kortom zoals je spreekt als je je leven op het spel zet en reden hebt de toekomst met zorg tegemoet te zien.
Al die toespraken leken op elkaar, ook al omdat beide partijen bestonden uit Romeinse burgers en hun bondgenoten. Maar er was toch een verschil: Brutus’ aanhangers wezen hun troepen op vrijheid en democratie, een leven zonder tirannie en zonder overheersers, en somden alle voordelen van gelijkheid voor de wet op, en de uitwassen van de alleenheerschappij zoals zij die zelf hadden ondervonden of waarover ze hadden horen vertellen. Ze gaven van ieder systeem afzonderlijk voorbeelden en deden een dringend beroep op hun troepen zich in te zetten voor democratie en zich tegen tirannie te keren, de vrijheid te koesteren en ervoor te zorgen niet onder het juk van een alleenheerser door te moeten gaan.
Aan Octavianus’ kant riep men de troepen op wraak te nemen op Caesars moordenaars, zich meester te maken van de bezittingen van hun tegenstanders en ernaar te streven al hun medeburgers te overheersen. Maar wat hun vooral een hart onder riem moest steken: er werd beloofd dat ze 20.000 sestertiën de man zouden krijgen. Daarna werden de wachtwoorden uitgegeven; aan Brutus’ kant was dat Vrijheid en bij de andere partij één dat al eens eerder gebruikt was.
Dio’s portret van de republikeinen is gunstiger dan dat van hun tegenstanders, die in feite streden zonder idealen en louter om de macht en bovendien blijk gaven van financieel wanbeleid. De lezers van Dio’s Romeinse geschiedenis wisten dat de bonus die Octavianus in het vooruitzicht stelde buitenproportioneel was. Een Romeinse soldaat verdiende in deze periode 900 sestertiën per jaar en in Dio’s tijd was dat 3600. Bedragen van 20.000 sestertiën werden wel eens uitgekeerd, maar dat was als een keizer aantrad en de sympathie moest zien te winnen van de garde, enkele duizenden mannen in Rome zelf. Als zo’n uitkering werd gegeven aan de manschappen van ruim twintig legioenen, was de staat bankroet. In feite bekritiseert Dio de spilzucht van Marcus Antonius en Octavianus.
[Wordt dinsdag vervolgd]
“die in feite streden zonder idealen en louter om de macht”
is in zekere zin strijdig met
“streed men voor rust en vrede”.
In onze tijd speelt dit ook. Mitch Henriquez en Rishi Chandrikasing hebben met hun leven voor de idealen rust en vrede betaald. Zoals bekend zei Benjamin Franklin ooit
“They who can give up essential liberty to obtain a little temporary safety deserve neither liberty nor safety.”
Toch gaven Octavianus en zijn aanhangers essentiële vrijheid op. De veiligheid die ze verkregen was relatief, maar toch veel meer dan in de laatste eeuw van de Republiek en ook in de eeuwen van de Griekse stadstaten. En tijdelijk was die veiligheid beslist niet.
Oa daarom fascineert Octavianus mij. Macchiavelli had wellicht nog beter hem kunnen bestuderen dan Cesare Borgia.
Macchiavelli heeft wel degelijk de oudheid bestudeerd, zie zijn Discorsi, een bespreking van de eerste tien boeken van Livius. Boeiend leesvoer, waaruit onder andere blijkt dat Macchiavelli in zijn hart een republikein was. Ook boeiend is onder andere zijn betoog dat de strijd tussen senaat/elite en het volk een van de factoren was die Rome zo sterk hebben gemaakt.