Positieve en negatieve heuristiek

De Griekse tempel van Jandial bij Taxila

Ergens eind jaren tachtig verdiepte ik me als student bij een werkcollege in de persoon van Apollonios van Tyana, een Pythagorese wijze van wie de oude Romeinen meenden dat hij een reis had gemaakt naar de stad Taxila in de Punjab. Ik maakte toen ook kennis met de Indische tekst die bekendstaat als de Agamasatra van Gaudapada, waarin Apollonios en zijn leerling Damis worden genoemd. Deze aanwijzing dat Apollonios’ oostelijke reis een historisch feit was, was opgedolven door een fantasierijke onderzoeker die Graham Anderson heette maar een wat nuchterder onderzoeker, Simon Swain, opperde dat het een vervalsing was en dat vormde destijds het einde van de zaak.

Als ik het hier in Tunesië – lees: zonder dat ik het desbetreffende artikel kan raadplegen – goed herinner, bestond zijn argumentatie uit twee constateringen, namelijk enerzijds dat reizen over zulke afstanden zeldzaam waren en dat het dus op voorhand onaannemelijk was dat Apollonios zo ver oostelijk was geweest, en anderzijds dat de tekst circuleerde in een Indische stroming die wel meer vervalsingen op zijn naam had staan. Welbeschouwd is dat laatste niet meer dan een insinuatie. Zoiets kan alleen overtuigend klinken als de lezers al een beeld hebben van hoe de vork in de steel zit: mensen reisden destijds niet zo ver, oude Indiërs schreven geen teksten over Grieks-Romeinse filosofen, en zo voort en zo verder.

Keuzes

Dit is niet heel rationeel, maar zo gaat het nu eenmaal. Een wetenschapper loopt van tijd tot tijd tegen vragen aan die hem dwingen na te denken over de wijze waarop hij verder gaat. Hij beschikt immers niet over onbeperkte middelen en onbeperkte tijd, dus hij verlangt naar een richting die op afzienbare termijn resultaat belooft. Sommige dingen overweeg je niet, andere neem je op voorhand aan, zelfs als het bewijs onvoldoende is. In dit geval was er een verwachting dat het niet zo zinvol was verder onderzoek te baseren op de aanname dat de Agamasatra van Gaudapada werkelijk informatie bevat over Apollonios.

Dit was een alledaags voorbeeld, maar het gebeurt ook op een dieper niveau. Een eenvoudig voorbeeld: over de hele wereld zijn piramides gevonden en een onderzoeker zal wél overwegen dat koningen hun macht wilden tonen middels monumentale architectuur met een nogal voorspelbare vorm, en zal níet overwegen dat buitenaardse wezens op verschillende momenten in het verleden onze planeet hebben bezocht en de diverse culturen hetzelfde bouwadvies hebben gegeven. Welbeschouwd moet de onderzoeker beide overwegen maar het een is een toegestane onderzoeksrichting en het ander is dat niet.

Heuristieken

We spreken van een positieve en een negatieve heuristiek. Samen definiëren ze een wetenschappelijke discipline, die dus is op te vatten als een verzameling ge- en verboden om inzichten te verwerven. Als in een Byzantijnse bron staat dat Archimedes met brandspiegels Romeinse schepen heeft vernietigd, is het verboden aan te nemen dat de natuurwetten destijds anders waren (negatieve heuristiek), en is het wel toegestaan deze informatie af te doen als literaire verdichting. Algemener geformuleerd: de negatieve heuristiek bepaalt de grens van een vakgebied en de positieve heuristiek bepaalt de richtingen waarmee de verschijnselen – in dit voorbeeld een fysische onmogelijkheid – mogen worden verklaard.

Aanpassingen van de positieve heuristiek zijn aan de orde van de dag. Archeologen voegen voortdurend nieuwe methoden toe; classici en oudhistorici hebben ook steeds nieuwe invalshoeken, die zijn gebaseerd op de voortdurend veranderende actualiteit. Vooral jonge onderzoekers kunnen daarover spreken met een aanstekelijk enthousiasme.

De negatieve heuristiek blijft echter onveranderd. Een voorbeeld dat onlangs op deze blog aan de orde kwam: archeologen kijken niet om naar de historische taalkunde. Zouden ze dat wel doen, dan kijken hun collega’s minimaal vreemd op. Maximaal erkennen ze zo iemand niet langer als collega omdat hij buiten de grenzen van zijn vakgebied is gegaan.

Wijzigende heuristieken

Het wezen van de DNA-revolutie is nu dat de heuristieken veranderen. Mensen en dus ideeën waren, zo lijkt het, veel beweeglijker dan aangenomen. Er is daarom tegenwoordig meer aandacht voor de Grieken die India bezochten. Dat was niet zo onmogelijk als vroeger op voorhand werd aangenomen. Ik denk niet dat Swains insinuatie-als-argument momenteel nog zou worden aanvaard. De hermeneutische buitengrens de grens tot waar je kijkt om comparanda te vinden bij de analyse van een tekst of vondst, is immers weggevallen of verruimd: als ideeën vrijuit reizen kunnen, kun je alles met alles vergelijken en dé uitdaging voor de oudheidkunde is nu om zinvolle en minder zinvolle parallellen te vinden. Wat een buitengrens was, is nu een soort spaghetti van culturele-overdrachts-routes die zal moeten worden verkend.

Wat mij nu verontrust is dat deze impact van de DNA-revolutie nauwelijks wordt verdisconteerd. Wat moderne onderzoekers in hun subsidieaanvragen als vernieuwing (“paradigm shift”, “seminal”, “groundbreaking”, “innovative”, enz.) typeren is zelden meer dan een aanpassing van de positieve heuristiek. Daar kun je enthousiast over zijn – ik schrijf dit zonder ironie – maar het is slechts business as usual. De negatieve heuristiek blijft ongewijzigd; het vak zelf blijft in essentie negentiende-eeuws. Anders dan de archeologen, die de groei van de sociale theorie verdisconteerden en hun vak enkele keren grondig vernieuwden, kennen de meer filologisch georiënteerde oudheidkundigen weinig werkelijke innovatie.

Zeker, ze brengen nieuwe inzichten. En ook: de uitkomst van de DNA-revolutie is nog vaag. Maar ik denk dat we inmiddels het punt zijn gepasseerd dat een onderzoeker méér inzicht wint door de negatieve heuristiek te moderniseren dan door de positieve heuristieken te blijven aanpassen.

PS

Apollonios is in dit stukje maar een voorbeeld. Swain had meer argumenten. Ik heb dus niet beweerd dat Apollonios Taxila heeft bezocht, al hebben archeologen later vastgesteld dat de beschrijving van die stad in FilostratosLeven van Apollonios teruggaat op een ooggetuigenverslag.

[Geschiedenis is geen amusement, leuk voor een vrijblijvend stukje in een tijdschrift of een item op TV. Het is een wetenschap. In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) leg ik uit wat de oudheidkundige wetenschappen, en de historische wetenschappen in het algemeen, maakt tot wetenschappen. Een overzicht van deze en vergelijkbare stukjes is hier.]

Deel dit:

9 gedachtes over “Positieve en negatieve heuristiek

  1. Over het “negeren van de historische taalkunde” gesproken: het is een feit dat de Grieken het woord ‘Christos’ van de oude Indiërs hebben overgenomen…

    1. gmknepper

      Die verklaring is niet nodig en derhalve onwaarschijnlijk, aangezien het woord ‘christos’ een keurige, regelmatige Griekse werkwoordsvorm is die al bij Euripides (tweede helft 5e eeuw vóór Christos) voorkomt.

  2. FrankB

    “enerzijds dat reizen over zulke afstanden zeldzaam waren”
    Dat is een bar slechte redenering. Voor een willekeurig individu is een vrije val uit een vliegtuig overleven nog veel zeldzamer. Toch is het gebeurd.

    https://en.wikipedia.org/wiki/Category:Fall_survivors

    “Welbeschouwd is dat laatste niet meer dan een insinuatie.”
    Niet helemaal, maar Swain’s conclusie is inderdaad niet sterker dan die van Anderson (afgezien van de andere argumenten waar je in het slot naar verwijst).

    “níet overwegen dat buitenaardse wezens”
    Het belangrijke verschil is dat er natuurkundige bezwaren zijn en dan met name de relativiteitstheorie. Die is gebaseerd op de aanname dat de maximaal mogelijke snelheid de lichtsnelheid niet kan overtreffen (het beroemde experiment van Michelson en Morley). Met moet dus allerlei ongefundeerde aannames doen (hulphypotheses noem jij die) tav natuurkundige en technologische kennis van die wezens. Dat speelt in het geval van Apollonios veel en veel minder.

    “het ander is dat niet”
    Jawel, hoor – begin met onderzoek naar de natuurkundige en technologische bezwaren waar ik net naar verwees. Er liggen hier Nobelprijzen in het verschiet.
    Mijn punt is dat het onderscheid tussen positieve en negatieve heuristiek volstrekt niet scherp is. Hoe radicaler, hoe spectaculairder de claim hoe meer empirische data nodig zijn om de claim te steunen. Er zijn immers geen data beschikbaar die er op wijzen dat in de Oudheid de natuurwetten anders waren dan nu, maar wel data mbt literaire verdichting.

    “De negatieve heuristiek blijft echter onveranderd. ”
    Hoeft niet. Zie de spectaculaire Nobelprijs van Bednorz en Müller in 1987. Die trokken zich niets aan van de natuurwet, zoals vervat in de BCS theorie tav supergeleiding: die zou onmogelijk zijn boven (als ik mij goed herinner) 36 K oftewel 237 °C onder nul. Alleen is dit uitzonderlijk; juist daarom kregen die twee hun Nobelprijs zo snel.
    De DNA-revolutie doet iets vergelijkbaars mbt Apollonios.

    “Wat mij nu verontrust …..”
    Mij niet. Ik vertrouw op de Wet van de Grote Getallen (de bekende Wet van Godwin is daar een ironisch voorbeeld van). Vroeg of laat komen er “jonge onderzoekers met aanstekelijk enthousiasme” die hun kans schoon zien. Je mag – daar voorziet deze statistische wet ook in – wel pessimistisch zijn tav de vraag of wij oude sokken (dwz 40 plussers) het nog mee zullen maken.

    1. Frans

      Ook zonder dna revolutie kan ik de redenering van Simon Swain niet erg overtuigend vinden: zeldzaam is niet hetzelfde als nooit en als sommige teksten uit die Indische stroming vals zijn, hoeven ze nog niet allemaal vals te zijn. En je had al eeuwenlang de Zijderoute, dus waarom zou een avontuurlijke reiziger daar niet een stuk van hebben afgelegd?

      1. Swain had meer argumenten. Ik herinner me echter deze twee – precies omdat ze weinig overtuigend waren maar desondanks publicabel werden geacht.

        In elk geval: het punt van dit stukje is niet of Apollonios in India is geweest maar dat de klassieken zich niet wezenlijk vernieuwen.

  3. Robert

    “archeologen negeren de historische taalkunde. Zouden ze dat wel doen, dan… ”
    Dat zouden ze juist niet moeten doen, toch?

  4. Jaap-Jan Flinterman

    In verband met een reorganisatie van mijn studeerkamer zit het artikel van Simon Swain (gepubliceerd in een Festschrift voor Donald Russell) momenteel ergens in een verhuisdoos die deel uitmaakt van een stapel van ontmoedigende omvang, dus ik ga het niet opzoeken. Maar het was Anderson zélf (Philostratus, 1986, 173 n. 106) die erop wees dat het een reële mogelijkheid is dat in de ‘Agamasastra of Gaudapada’ “Philostratus himself has been reported.” Zijn argument was dat niet alleen Apollonius en Damis, maar ook Phraotes en Iarchas – kortom alle vier de hoofdpersonen uit de Indische episode van Philostratus’ Leven van Apollonius – in de ‘Agamasastra of Gaudapada’ optreden, wat misschien toch wel een beetje te mooi is om waar te zijn. Dus al voordat Swain suggereerde dat de tekst een vervalsing zou kunnen zijn, had Anderson zelf de bewijskracht ervan voor een bezoek van Apollonius en zijn leerling ‘Damis’ aan India (en ook voor de historiciteit van Damis) ter discussie gesteld. Ik vraag mij overigens af of het verband met de DNA-revolutie en daardoor verschuivende heuristieken hier wel zo duidelijk ligt. Ook destijds (midden jaren ’80 tot midden jaren ’90) werd er al vrij algemeen vanuit gegaan dat het op zich helemaal niet ondenkbaar is dat een Klein-Aziatische Griek met Pythagoreïsche opvattingen naar India zou zijn gereisd.Het probleem was en is niet dat zoiets onmogelijk zou zijn geweest, maar dat de desbetreffende informatie deel uitmaakt van een tekst (Philostratus’ Leven van Apollonius) die door vrijwel alle onderzoekers werd en wordt beschouwd als een onontwarbare kluwen van door legendevorming gekleurde overlevering en regelrechte fictie. Een ander voorbeeld ter relativering van de impact van de betekenis van de DNA-revolutie voor de wetenschappelijke acceptatie van cultuuroverdracht: Walter Burkert hield er al voor de eeuwwisseling serieus rekening mee dat Pythagoras’ leer van de zielsverhuizing van Indische herkomst was. Dat is een beetje te vroeg om te zijn ingegeven door de DNA-revolutie, en had alles te maken met zijn overtuiging dat het Achaemenidische rijk een belangrijke rol had gespeeld in mobiliteit, cultuurcontacten en cultuuroverdracht.

Reacties zijn gesloten.