I.M. Romke Hekstra

De verhalenverteller

Een van mijn eerste docenten – we hebben het over 1985 – was Romke Hekstra. Ik hoorde pas vorige maand dat hij vorig jaar op 23 november is overleden, een paar dagen voor zijn zevenentachtigste verjaardag. Hij doceerde oude geschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, was een vriendelijke man, een enthousiasmerende docent en iemand met ongebruikelijke ideeën. Vooral de antieke religies hadden zijn belangstelling en hij had het vaak over de Indo-Europeanen. Die noemde hij overigens “Indo-Germanen” omdat hij uit Nederlands-Indië kwam, waar “Indo-Europeaan” een andere betekenis had.

Politiek

Zoals ik weleens verteld heb, behoorden mijn medestudenten en ik tot een generatie die een fuik in was gezwommen: het onderwijs was vernieuwd (de “tweefasenstructuur”) maar de ons toegezegde tweede fase, waarin we van kandidaatsniveau naar doctoraalniveau zouden worden getild, is nooit ingevoerd. In wat mijn derde studiejaar was richtten we een vereniging op om onze studie te redden, en meneer Hekstra – die pas later Romke voor ons zou heten – was een van de eerste leden. Hij begreep, geloof ik, de diepte van onze verontwaardiging niet maar dacht wel met ons mee. Zo wees hij erop dat inadequaat onderwijs des te grimmiger was omdat minister Deetman de studiefinanciering voortdurend in ons nadeel veranderde. Waar wij een slechte studie zagen, zag hij het politieke aspect.

De sympathie tussen docent en studenten was wederzijds. Toen Hekstra zich voor een van de voorgangerspartijen van Groen Links kandidaat stelde voor de Amstelveense gemeenteraad, hebben verschillende studenten, waaronder ikzelf, op hem gestemd. De sympathie had natuurlijk ook te maken met het feit dat hij een fijne docent was, die zijn studenten bijvoorbeeld adviseerde lid te worden van de Wissenschaftliche Buchgesellschaft. Hij was een geweldige verhalenverteller die zijn studenten altijd boeide, hoewel hij ons zeker niet altijd overtuigde.

Onmodieuze ideeën

Er was namelijk iets tragisch aan Hekstra’s docentschap: hij herkende het belang van de indo-europeanistiek op een moment dat dat uit de mode was. Bovendien: hij was er niet voor opgeleid en had een te kleine aanstelling om zich bij te scholen, terwijl de taalkundigen die hem hadden kunnen helpen, een voor een werden wegbezuinigd.

Hekstra gebruikte vaak etymologieën om te tonen dat er verwantschappen waren tussen ruimtelijk gescheiden culturen, maar sloeg de plank weleens mis, zoals iedereen doet die zich, zonder achtergrond in de vergelijkend-historische taalkunde, waagt op dat terrein. Bovendien wees hij vaak op het overspringen van culturele elementen van oost naar west, dus vanuit het Semitische naar het Griekse taalgebied. Sceptisch als wij studenten inmiddels waren geworden over het ons aangeboden onderwijs, waren wij ook sceptisch over Hekstra, terwijl het feit dat zijn ideeën niet aansloten bij de oudheidkundige modes hem ook ten opzichte van zijn collega’s isoleerde.

Niemand sprak overigens tegen dat het altijd leuk was om naar hem te luisteren en dat hij minimaal prikkelde tot nadenken. En achteraf weet je: het was minder incorrect dan we destijds dachten.

Modieuze ideeën

De indo-europeanistiek heeft in de oudheidkunde namelijk een comeback kunnen maken toen het, dankzij een gestaag groeiend bestand van taalkundige en archeologische data, mogelijk werd de resultaten uit verschillende disciplines te koppelen. De match is inmiddels bovendien bevestigd vanuit het DNA-materiaal, waardoor we nu met meer stelligheid kunnen spreken over de door Hekstra zo vaak genoemde ontleningen aan de Indo-Europese cultuur. Wat destijds hooguit een aannemelijke hypothese kon zijn, is inmiddels beter toetsbaar geworden.

Iets soortgelijks is gebeurd met elementen die de archaïsch-Griekse literatuur heeft ontleend aan de oostelijke culturen. Boeken als Martin Wests The East Face of Helicon (1997) zijn niet in alle details overtuigend maar tonen wel dat het een vruchtbaar perspectief is. Tenminste één idee van Hekstra, namelijk dat het denkbeeld van de Griekse filosoof Thales dat alles is ontstaan uit water teruggaat op de Babylonische scheppingsmythen, is inmiddels mainstream geworden; de credits worden doorgaans gegeven aan Walter Burkert.

De weggevallen hermeneutische buitengrens

Ik ga niet zeggen dat Hekstra een miskend genie was. Hij was geen West of Burkert. Daarvoor waren zijn invallen te ongestructureerd. Hij heeft ook niet herkend wat het feitelijke probleem was. Als culturele overeenkomsten verklaarbaar zijn vanuit een gedeeld Indo-Europees verleden of door oost-west-overdracht, begint het te lijken op anything goes. Dit probleem is de afgelopen jaren door de DNA-revolutie urgent geworden: de hermeneutische buitengrens is weggevallen. Mensen waren extreem mobiel, hun ideeën waren extreem mobiel en het is zinloos Griekse teksten te analyseren zonder Aramese, Egyptische, Babylonische, IJslandse en Indische teksten even serieus te nemen. Dé wetenschappelijke uitdaging is nu: vaststellen wat zinvolle vergelijkingen zijn en wat niet.

Romke Hekstra heeft herkend dat we religieuze verschijnselen goed kunnen analyseren door breed te vergelijken. Helaas was dat een goed idee op het verkeerde moment, geopperd door iemand zonder scholing in de vergelijkend historische taalkunde, aan een onder druk staand instituut. Zoals gezegd: geen miskend genie. Wel iemand die keek in wat een goede richting is gebleken.

Deel dit:

9 gedachtes over “I.M. Romke Hekstra

  1. jacob krekel

    Wat leuk, een column over Romke Hekstra, de nestor van groenlinks Amstelveen. Ik was er bij toen hij kennis maakte met Bram van Ojik, die uitriep: dat heb ik nooit eerder meegemaakt, iemand die langer lid is van groenlinks dan ik.
    Dit deel van zijn leven kende ik niet. Wel dat hij uit een onmogelijk klein dorp uit Noord Celebes kwam. En dat hij lid is geweest van de provinciale staten van Noord Holland. Nooit werd hij moe, op iedere vergadering van de afdeling, waar hij tot het laatst toe bleef komen, tenslotte met rollator, ons op het belang van de provincie te wijzen.
    Dank voor dit inkijkje in zijn docentschap. Heel herkenbaar.

    1. FrankB

      “iemand die langer lid is van groenlinks dan ik.”
      Het is een leuk verhaal, maar ik kan me niet goed voorstellen dat Van Ojik pas na 1990 kennis maakte met Bas de Gaay Fortman junior en Ria Bekcers.

      1. jacob krekel

        Uiteraard kan dat niet, Van Ojik is een van de oprichters van GroenLinks. Maar ook historici hebben hun jaartallen wel eens fout, zelfs als ze nog ouderwets opgeleid zijn

        1. FrankB

          Behalve dat, Van Ojik was vanaf 1973 lid van dezelfde voorganger van GL als Beckers en De Gaay Fortman, die in dat jaar beiden al lid waren van die voorganger. Dus het enige scenario dat ik kan bedenken is: Van Ojik en Hekstra (met u erbij) ontmoetten elkaar in 1990 of in 1991 voor het eerst en de eerste had toen noch Beckers noch De Gaay Fortman ooit ontmoet. En dat kan ik me niet goed voorstellen.
          Overigens was ik in die tijd ook lid van betreffende voorganger en ik heb geen van allen ooit ontmoet.

          1. jacob krekel

            Hte is veel eenvoudiger. Hekstra en Van Ojik kwamen elkaar in 2014 tegen en Hekstra vertelde hoe lang hij al lid van GroenLinks was. Hij noemde daarbij een onmogelijke tijdsduur en Van Ojik reageerde zoals aangegeven.

    1. Dat de eerste fase je tot doctorandus zou opleiden, was de officiële fictie. Het heette een “doctorandus 1”. Daarnaast was er de “doctorandus 2”, die het niveau zou hebben bereikt waarop hij zou mogen beginnen aan een promotietraject.

      De doctorandus 1 werd internationaal ingeschaald als kandidaats. Wie doctorandus 1 was, kon bijvoorbeeld geen postdoc in het buitenland doen omdat hij slechts kandidaats was. Het stond dan ook bekend als “doctorandus onbenul”. De doctorandus 2 is er in de humaniora nooit gekomen.

      Het aio-stelsel was een nieuw promotiestelsel. Omdat er nog een een doctorandus-2-opleiding moest komen, werden die samengenomen.

      Het rekensommetje: vroeger studeerde je zes tot acht jaar voor een doctoraal en daarna werkte je enkele jaren aan een doctoraat. Laten we zeggen dat er twaalf jaar verstreek; vanaf pakweg 1990 moest het in acht. De kwaliteit is evenredig gedaald.

      Ik voeg nog toe dat de student van nu niet alleen minder jaren de tijd krijgt maar ook minder uren per week heeft, omdat hij niet langer op campus kan wonen en gewoon 40 uur studeren, maar een OV-kaart kreeg opgedrongen en misschien wel tien uur per week verspild aan reizen.

Reacties zijn gesloten.