Ambiorix

Een aarden wal bij Kanne-Caestert, misschien waar Ambiorix zegevierde.

Cassius Dio was een voorname senator uit de vroege derde eeuw na Chr., afkomstig uit een van de oostelijke provincies. Hij was geïnteresseerd in geschiedenis en schreef een overzicht van de groei en het (zijns inziens) verval van het Romeinse Rijk. Daarbij behandelde hij ook Julius Caesars verovering van de Lage Landen.

De legioenen hadden Gallië al onder de voet gelopen en waren al overgestoken naar Brittannië toen Caesar in de winter van 54/53 v.Chr. te maken kreeg met een inheemse opstand, aangevoerd door Ambiorix, de vorst van de Eburonen, een stam in de Maasvallei. Diens eerste aanvalsdoel was het pas geformeerde Veertiende Legioen. Het was gestationeerd in Atuatuca, de naam die later gegeven zou worden aan Tongeren. Daar zijn geen Romeinse resten uit die tijd; een alternatief is dat het legioen zich bevond bij Kanne-Caestert, op het Belgische gedeelte van de Sint-Pietersberg, maar dan is het weer wat vreemd hoe de naam zeventien kilometer (een dagreis) kan zijn verplaatst. Enfin, we bevinden ons ergens in de Haspengouw.

Onder leiding van Ambiorix begonnen de Eburonen de strijd. Ze beweerden dat ze in actie gekomen waren uit ergernis over de aanwezigheid van de Romeinen, die werden gecommandeerd door Sabinus en Lucius Cotta. De waarheid was echter dat ze geen hoge dunk van deze onderbevelhebbers hadden en hen niet in staat achtten hun manschappen te beschermen. Bovendien verwachtten ze niet dat Caesar snel tegen hen zou kunnen optrekken.

Daarom kwamen ze onverwachts af op het kamp, hopend het zonder slag of stoot te kunnen overmeesteren, en toen ze zich daarin bleken te hebben vergist, namen ze hun toevlucht tot bedrog. Nadat Ambiorix op de geschiktste plaatsen hinderlagen had gelegd en zich door een gezant bij de Romeinen had laten aandienen, zei hij dat hij niet vrijwillig betrokken was geweest bij de eerdere gevechten. Hij verklaarde een andere opvatting [dan zijn stamgenoten] te hebben, en waarschuwde de Romeinen op te passen voor zijn stamgenoten: hij had ze niet meer in de hand en ze waren voornemens ’s nachts aan te vallen. Met het oog daarop adviseerde hij hun het Eburonenland, waar het verblijf gevaarlijk was geworden, zo snel mogelijk te verlaten en te verhuizen naar hun kameraden, die ergens in de omgeving overwinterden.

De Romeinen geloofden zijn woorden want hij had veel weldaden van Caesar ondervonden en het was aannemelijk dat hij hem nu een wederdienst bewees. Snel maakten de legionairs zich marsklaar en meteen na het vallen van de avond zetten ze zich in beweging, liepen in de hinderlaag en leden verschrikkelijke verliezen. Cotta en vele anderen vonden dadelijk de dood. Ambiorix, die niet bij het gebeurde aanwezig was geweest en zelfs toen nog te vertrouwen leek, ontbood Sabinus, zogenaamd om hem te redden, nam hem gevangen, beroofde hem van zijn wapens en kleren, reeg hem aan zijn speer, en voegde hem onder meer toe: “Waar halen schepsels als jullie het toch vandaan, te regeren over mannen zo groot als wij?”

Dat was het lot dat de krijgsgevangenen ondergingen. De anderen keerden terug naar de verlaten versterking. Omdat de barbaren ook die aanvielen en de Romeinen zich niet konden verweren of uitbreken, brachten ze zichzelf ter dood.

Na deze gebeurtenis kwamen ook enkele naburige stammen in opstand, zoals de Nerviërs, hoewel Caesars onderbevelhebber Quintus Cicero (de broer van de redenaar) overwinterde in hun gebied. Na de Nerviërs aan zijn troepen te hebben toegevoegd, leverde Ambiorix slag met Cicero. Toen de strijd onbeslist was gebleven en hij een paar Romeinen levend gevangen had genomen, probeerde hij dezelfde list met hen uit. Omdat het ditmaal mislukte, stelde hij een blokkade in.

Hij beschikte over veel helpers en over ervaring – deels opgedaan als bondgenoot van de Romeinen, deels geleerd van diverse krijgsgevangenen – en zo kon hij palissaden oprichten en grachten graven. Natuurlijk waren er, zoals onder deze omstandigheden te verwachten viel, talrijke schermutselingen, waarbij vooral veel doden vielen onder de barbaren, die groter in getal waren. Door de numerieke overmacht van hun leger voelden zij het verlies echter niet, terwijl de Romeinen, die toch al niet met velen waren en steeds verder in aantal afnamen, gemakkelijk omsingeld konden blijven en dreigden ten onder te gaan. Ze konden hun wonden namelijk bij gebrek aan geneesmiddelen niet verzorgen en hadden ook geen grote voedselvoorraden, aangezien de blokkade onverwacht was begonnen. Bovendien kon niemand hen ontzetten – ook al overwinterden er velen op niet al te grote afstand – want de barbaren bewaakten zorgvuldig alle wegen, onderschepten elke boodschapper en doodden die voor hun ogen.

Een Nerviër, die de Romeinen wegens hem bewezen diensten goedgezind was en nu met Cicero werd belegerd, stelde een van zijn onderdanen ter beschikking om een boodschap over te brengen. Door zijn kleding en zijn kennis van de inheemse taal was de man in staat zich onopgemerkt, alsof hij bij hen hoorde, tussen zijn vijanden te mengen, en daarna verder te gaan. Zo kwam Caesar op de hoogte van de situatie.

Hij maakte meteen rechtsomkeert, nam soldaten mee uit de winterkwartieren die hij passeerde en zette er vaart achter. Omdat hij bang was dat Cicero de hoop op hulp te vroeg zou laten varen en zich iets ernstigs zou aandoen, of dat hij zich zelfs zou overgeven, zond Caesar een ruiter vooruit. Want ook al had hij de goede wil van de knecht van de Nerviër ondervonden, hij vertrouwde hem niet en vreesde dat hij uit medelijden met zijn landgenoten de Romeinen veel leed zou berokkenen. Daarom zond hij een van de bereden bondgenoten, die de inheemse taal beheerste en in hun uitrusting gekleed ging. Opdat ook deze niets zou verraden – al dan niet opzettelijk – zei hij niets tegen hem en schreef hij Cicero in het Grieks alles wat hij hem wilde laten weten. Zo zou de brief, wanneer die in handen van de barbaren zou vallen, raadselachtig blijven en hen niets wijzer maken. (Het was overigens zijn gewoonte om telkens wanneer hij iemand iets geheims wilde schrijven, in plaats van de bedoelde letter de vierde letter te noteren die er in het alfabet op volgde, zodat het geschrevene voor de meesten onbegrijpelijk bleef.)

De ruiter kwam wel in de buurt van het Romeinse kamp, maar kon er niet dichtbij komen. Daarom bevestigde hij de brief aan een speer; die wierp hij, alsof hij op de vijand richtte, in een toren. Nu Cicero had vernomen dat Caesar in aantocht was, vatte hij moed en streed hij verder met dubbele energie.

Lange tijd wisten de barbaren niet van de versterkingen die Caesar aanvoerde, want hij marcheerde ’s nachts en bivakkeerde overdag op de meest verborgen plaatsen om hen zo onverwacht mogelijk te kunnen overrompelen. Uiteindelijk kwamen ze erachter door de buitengewone opgewektheid van de verdedigers. Van te ver vooruit gezonden verkenners vernamen ze dat Caesar al in de buurt was, en in de hoop hem onverhoeds te kunnen overvallen, rukten ze uit. Hij ontdekte het echter bijtijds en hield die nacht halt, om bij dageraad een versterkte plaats te bezetten. Daar sloeg hij, alsof hij enorme haast had, een te klein kamp op, zodat het leek alsof hij was aangekomen met slechts een handvol troepen, vermoeid van het marcheren, en bang was voor de confrontatie. Op deze wijze wilde hij hen omhoog lokken. Dat gebeurde ook: door deze list onderschatten ze hem, stormden ze bergopwaarts en moesten ze met zware verliezen de strijd staken. (Cassius Dio, Romeinse Geschiedenis 40.5-10; mijn eigen vertaling)

In de andere kampen verliep de winter niet minder onrustig. Caesars kolonel Titus Labienus, die in de Ardennen bivakkeerde, ontdekte wat Caesar – die dat voorjaar haast had gehad om naar Brittannië te vertrekken – eigenlijk had moeten ontdekken: dat de Treveren de feitelijke aanstichters waren van de opstand. Ook Labienus’ kamp werd aangevallen, maar hij verdreef zijn belagers en doodde de organisator van de revolte. De Romeinen hadden de aanvallen afgeslagen.

Deel dit:

6 gedachtes over “Ambiorix

  1. Kees Huyser

    We hebben nog steeds geen antwoord op de vraag welke Ierse naam overeenkomt met Ambíoríx…

  2. “en voegde hem onder meer toe: “Waar halen schepsels als jullie het toch vandaan, te regeren over mannen zo groot als wij?”

    Klinkt natuurlijk rete-arrogant, tot je bedenkt dat niemand dit heeft kunnen navertellen en het dus een bedenksel van een Romeinse auteur moet zijn geweest..

  3. Pieter

    Waarom noem je het Veertiende Legioen eigenlijk ‘pas geformeerd’, als het toch al een goede drie jaar bestond? Zo onervaren kunnen die soldaten toch niet geweest zijn, na drie jaar dienst in Caesars oorlogen?

Reacties zijn gesloten.