
De zesde eeuw markeert de overgang van de Oudheid naar de Middeleeuwen. Als je geïnteresseerd bent in de uiterlijke vormen van het politieke stelsel kijk je misschien iets eerder, naar de afnemende relevantie en verdwijning van het keizerschap in West-Europa, of juist iets later, naar de grote Arabische veroveringen, maar de zesde eeuw zit daar mooi tussenin. Het is ook de tijd van Justinianus’ poging iets te herstellen van de Romeinse politieke macht, van een grote vulkaanuitbarsting en daaropvolgende, misoogsten plus epidemieën. En voor West-Europa hebben we een geweldige bron: de Geschiedenis van de Franken van Gregorius, de bisschop van Tours.
Voor ik verder ga: Gregorius is de beschermheilige van de historici. En het is vandaag zijn feestdag. Op 17 november 594, vandaag 1427 jaar geleden, is hij overleden.
Schrijfcultuur in verval
Hij had het grootste deel van de zesde eeuw meegemaakt en hij vond dat geen vrolijke tijd. “De schrijfcultuur in Gallië is in verval,” schreef hij, en “in onze tijd zijn veel slechte dingen gedaan.” Hij probeerde met zijn geschriften iets te redden. Maar er waren dus veel slechte dingen gedaan. Dat maakt het verhaal in elk geval smeuïg.
We lezen over opstanden, over slechte koninginnen, over de vreemde dood van koning Chilperic, over zijn drie broers Charibert en Sigibert en Guntram, over koning Lotharius, over de machtige koning Theudebert, over Lotharius’ broers Theodoric en Childebert en Chlodomer, en over hun vader Clovis, die heerste rond 500 na Chr. We lezen over zijn vader Childeric (de man die begraven ligt in Doornik) en over Merovech en Chlodio. Allemaal Frankische vorsten. Plus een handvol vervloekte ketters en vrome bisschoppen.
Frankische identiteit
Met die Frankische vorsten zien we alvast één van de redenen waarom Gregorius niet alleen een boeiende schrijver is maar ook een belangrijke. Hij projecteert de Frankische identiteit die aan het einde van de zesde eeuw bestond, zonder bezwaar terug op eerdere generaties. Daarmee zette Gregorius generaties historici op een bepaald spoor, dat niet per se onjuist is, maar ook wat misleidend. Punt is: Clovis keek wel link uit om zichzelf Frank te noemen. Hij was vanuit het noorden een koninkrijk aan het opbouwen in Gallië en had iedereen nodig. Hij zag zichzelf als Romeinse bestuurder. Die Frankische identiteit, die werd pas later belangrijk. Bijvoorbeeld doordat Gregorius erover schreef en haar op het verleden terug projecteerde.
Daarmee was Gregorius van Tours niet de enige. Jordanes en Cassiodorus deden hetzelfde met de Visigoten en Ostrogoten. Dat waren federaties van Germaanse en andere stammen die in de vijfde eeuw vorm kregen en waaruit in de zesde eeuw koninkrijken ontstonden (in Iberië en Italië). Door deze twee auteurs werden ze voorzien van een voorgeschiedenis van enkele eeuwen en een migratie vanaf de randen van de aarde naar de Middellandse Zee. Het waren nieuw bedachte verledens, geconstrueerd uit allerlei halve en hele verwijzingen in eerdere Griekse en Romeinse bronnen. Grotendeels nep dus. Ze dienden het zesde-eeuwse heden.
Zo moeten we ook de activiteiten zien van Gregorius van Tours. Zijn oeuvre hielp bij het vormen van de Frankische identiteit en het Frankische koninkrijk. Zijn geschiedschrijving past daarnaast binnen zijn pastorale taken. Het mag dan een smeuïge collectie moord en doodslag zijn, de slachtoffers hebben er nogal eens om gevraagd. Wie gewelddadig is, is de boodschap, komt gewelddadig aan zijn einde.
Zelfspot
Ik wijs nog op een leuk aspect: Gregorius’ zelfspot, een eigenschap die in de oude wereld niet heel gebruikelijk was. Blijkbaar was hij een slechte zanger maar hij had er geen moeite mee zichzelf op de hak te nemen. Ergens last hij een anekdote in over een dronkaard die zijn roes uitsliep in de kerk waar Gregorius van Tours de mis moest opdragen – maar de man werd niet wakker, “zelfs niet door mijn gezang”.
Gregorius’ graf is in 1793, tijdens de Franse Revolutie, vernietigd.
“De zesde eeuw markeert de overgang van de Oudheid naar de Middeleeuwen.”
Hangt af van welk gebied we bekijken. Voor Engeland is het de vijfde eeuw, voor de Lage Landen, zoals je op Livius in je eigen serie over Germania Inferior beschrijft, zelfs de tweede helft van de vierde, behalve wellicht voor het deel beneden de huidige Nederlands-Franse taalgrens. Voor het Oost-Romeinse Rijk kunnen we zelfs het eerste decennium van de zevende eeuw aanhouden, al vereist dat veel rek- en strekwerk (ja, dit is een anglicisme).
“Voor Engeland is het de vijfde eeuw”
Met die stelling kan ik niet akkoord gaan. We hebben over zo’n overgang in die periode geen geschreven bronnen, die komen er pas met de 8ste-eeuwse Bede. Helaas valt daar weinig uit op te maken, omdat Bede voor de vijfde eeuw alleen de Britse monnik Gildas kan gebruiken.
De archeologie geeft ons zeker geen beeld van een duidelijke overgang in de vijfde eeuw. Ook in wat later Angelsaksische koninkrijkjes zullen worden zien we tot in de zesde eeuw zeker pogingen om de ‘Romanitas’ vol te houden of na te apen. Ik zou zelf ook in wat nu Engeland is de zesde eeuw als overgang voordragen.
Ik ga hem weer eens lezen. Ik herinner me dat ik bij eerste lezing verbaasd was dat er al glasruiten werden genoemd.
Zijn werk heeft ook een stripreeks ‘De Franken’ geïnspireerd. Zoals bij wel meer historische strips is de geschiedenis weinig meer dan een aanleiding om veel bloed en bloot te tekenen. Ik geloof dat het bij 2 albums is gebleven.
Gregorius plaatst de doop van Clovis zo’n tien tot elf jaar te vroeg is het niet? (Geen 496 n. Chr. maar 506 of 507).
Hier weer een fraaie afbeelding van Gregorz Rosiński https://manuelcohen.photoshelter.com/image/I0000xrpK5bXyPFk
Fraai en braaf, want zijn edele delen worden zeer zedig aan het oog onttrokken door het witte laken.
Dus niet elke striptekenaar gebruikt het verleden uitsluitend om bloed en bloot te laten zien…
Deze schilderijen, want dat zijn het, waren bedoeld voor een tentoonstelling in België over de Franken geloof ik. Dan kan je niet teveel pikants gaan tonen, denk ik.
Ik heb Gregorius’ werk nooit gelezen als een boek over de Frankische identiteit. Die lees ik meer terug in Fredegars geschiedenis of in één van de contemporaine inleidingen van het Frankische recht, de Lex Salica. Volgens mij ziet Gregorius zichzelf en zijn collega-bisschoppen ook eerder als representanten van de oude, Romeinse bestuurlijke elite.