
Eerlijk is eerlijk: de antieke economie is niet mijn eerste belangstelling. In de tijd dat ik studeerde, de jaren tachtig, was wel duidelijk dat de discussies neerkwamen op een herhaling van zetten. Ik begon het interessanter te vinden toen ook de archeologen zich ermee bezig bleken te houden. Ik blogde al over Heinrich Dressel. Het was echter opvallend dat de Moses Finley waar alle oudhistorici het voortdurend over hadden, boordevol vooroordelen zat over archeologie. Dat inspireerde niet echt.
Ik heb het onderwerp niet werkelijk bijgehouden en was blij verrast met het handboek waarover ik doorgaans op donderdag blog, Een kennismaking met de oude wereld van De Blois en Van der Spek. Het blijkt tussen de eerste en de zevende druk sterk te zijn veranderd, uitgebreid, verbeterd. De voornaamste uitbreiding is een tweetal kaders, waarvan de een is gewijd aan onvrije arbeid en de ander aan de vraag of de economie van het oude Nabije Oosten valt te vangen in één model.
Karl Marx
Die laatste vraag hangt samen met de eerste onderzoekers die serieus nadachten over de economie van het oude Nabije Oosten. Karl Marx, die u niet alleen moet beschouwen als criticus van het kapitalisme maar ook als een serieuze wetenschapper, meende dat er een “Aziatische productiewijze” zou hebben bestaan. Het komt erop neer dat alle boeren en ambachtslieden leverden aan een autocratische overheid (de tempel of het paleis) en dat die het dan weer verdeelde over enerzijds de eigen mensen en anderzijds de ambachtslieden en boeren. Voor Marx was belangrijk dat er in dit model geen markt was en dat maar één mens werkelijk vrij was: de vorst. In feite nam hij daarmee het destijds gangbare stereotype over dat alle onderdanen slaven waren van de koning. In latere productiewijzen zou de vrijheid groter zijn geworden en nam de markt aan betekenis toe.
Marx’ visie is omstreden. Niet omdat ze politiek was, maar omdat Marx niet beschikte over de duizenden kleitabletten die erbij zijn gekomen. Het is inmiddels duidelijk dat er wel degelijk markten waren waar de dorpelingen onderling ruilden. Marc Van De Mieroop, wiens boek ik een paar maanden geleden besprak, attendeert erop dat de overdonderende documentatie van het Rijk van Ur III de indruk wekt van een volledig gereguleerde en centraal aangestuurde economie, maar dat allerlei sectoren onbeschreven blijven. De boer ploegde voort en ruilde om te krijgen wat hij nodig had. Er was privélandbezit en dat nam in het tweede millennium aan belang toe.
Redistributie-economie
De naam die nu wordt gebruikt, is “redistributie-economie”. De naamsverandering dient om aan te geven dat er parallelle systemen waren. Deels markteconomie, deels redistributie. Een interessante observatie is dat de markt in voedsel vrijer was dan die voor landbouwgrond. Ik zou wat meer hebben willen lezen over het articulatiedebat, de sociaalwetenschappelijke discussie over de wijze waarop productiewijzen in elkaar grijpen.
In het Nabije Oosten zijn de paleizen en tempels lange tijd de voornaamste grootgrondbezitters gebleven. Zo domineerden in de Bronstijd de paleizen de internationale handel; één verklaring van de Zeevolkencrisis is dan ook de opkomst van een klasse van zelfstandige kooplieden. De redistributie-economie was dus belangrijk. Typerend voor het oude Nabije Oosten misschien ook: met de grote oosterse paleis- en tempelorganisaties vergelijkbare instellingen bestonden althans niet in de Griekse en Romeinse wereld.
Oost versus west?
Hier worden echter niet alleen oost en west tegenover elkaar geplaatst, maar ook het derde/tweede millennium en het eerste millennium. In het tweede millennium waren ook de Minoïsche en Mykeense paleisburchten centra van een redistributie-economie. Ik zou ook het belang van de domeinen in de hellenistische rijken en het Romeinse Keizerrijk niet willen onderschatten. De annona, de voedselvoorziening van het oude Rome, was als organisatie niet onvergelijkbaar met de paleiseconomieën van het Nabije Oosten.
Het nu ingevoegde kader noemt nog Karl Wittfogel, die heeft geopperd dat waterbouwkundige werken langs de Nijl, Eufraat en Tigris wel moesten leiden tot strak georganiseerde systemen van waterbeheer en dus een autocratie. Ik heb dit altijd een raar idee gevonden. De waterbouwkundige werken die in de Volle Middeleeuwen in Holland ontstonden, leidden namelijk tot even strak georganiseerde vormen van waterbeheer, maar de waterschappen versterkten juist de democratie. Het moet complexer zijn geweest dan Wittfogel denkt.
Geen feiten maar debatten
Ik was blij met dit kader. Ook Karl Polanyi, die wees op de wijze waarop economisch handelen kan zijn ingebed in andere manieren waarmee producten worden uitgewisseld, komt aan bod. Hier krijgt de student inzicht in de eigenlijke debatten, terwijl in alle voorafgaande hoofdstukken vooral feiten waren gepresenteerd. Er is dus aanzienlijk meer diepgang.
Volgende keer (vermoedelijk over twee weken) de oosterse betaalmiddelen en nog later de onvrije arbeid.
Klinkt alsof iemand er systematisch onderzoek naar zou moeten doen.
Onderzoek genoeg, maar de systematiek ontbreekt. Het ene instituut doet dit, het andere dat. Het idee was ooit om met onderzoeksscholen systeem aan te brengen. Dat leidde vanzelfsprekend tot geïnstitutionaliseerde group think.
Mijn leermeester Pleket nam uit protest ontslag.
Doet toch wel sterk denken aan het klassieke linkse ideaal van ‘iedereen werkt naar vermogen en ontvangt naar behoefte’. Marx had al door dat zoiets alleen functioneert zolang het werk voldoende opbrengt om iedereen ruimschoots te eten te geven, en niet alleen de gezagsdragers… waren die Oosterse economieën echt zo welvarend?
‘iedereen werkt naar vermogen en ontvangt naar behoefte’; dat levert de klassieke vraag op: waarom zou iedereen naar vermogen werken als iedereen toch ontvangt naar behoefte? USSR en DDR bestaan al een tijdje niet meer.
Binnen de socialistische heilsleer is het dan ook een gedroomde eindtoestand voor lang na de revolutie. USSR, DDR en de rest pretendeerden niet eens dat ze er al in de buurt waren.
Het antwoord op je vraag lijkt me trouwens vrij simpel: omdat verreweg de meeste mensen liever wel werken dan niet, onafhankelijk van wat ze er mee verdienen. Het gekke is dat ze niet beseffen dat het prima is als er een paar wél luieren, omdat er dan meer werk beschikbaar is voor de rest.
Noch in de USSR, noch in de DDR ontvingen de meeste mensen ooit naar hun behoefte.
Goede vraag (er zijn wel een paar antwoorden beschikbaar, waaronder die van AD), slechte voorbeelden.
Een andere goede vraag is hoe men bepaalt welke behoeften inwoners hebben en vooral: welke redelijk en welke onredelijk zijn.
Inderdaad, zelfs in de USSR en DDR ging het niet goed. Dat doet vermoeden dat de “socialistische heilsleer” een hersenschim is.
En Marx wist blijkbaar ook niet veel van het oude Peru, want het Inka rijk is het beste voorbeeld van de economie die hij beschrijft. Hier was het inderdaad de staat die eigendom was van alles en voedsel distribueerde door het hele rijk.
De genoemde boeken van Kar Marx, Karl Wittfogel, Oriental Despotism (1957) en Karl Polanyi, Trade and Markets in early empires zijn (1957) zijn niet echt recent te noemen. De marxist Wittfogel heb ik begin jaren tachtig gelezen. Wat opviel was dat het boek zo’n monocausale verklaring geeft. Dat geldt eigenlijk voor alledrie. Zeggen De Blois en Van der Spek daar iets over? Dat economie is ingebed in een samenleving is geen slecht idee. Institutionele economie is een apart historisch vak.
Van de Spek (die hier de hoofdauteur lijkt) noemt ook Pierre Briant, maar ik heb alleen de bekendste namen genoemd.
Ik verdenk Jona Lendering al langer van (krypto?-)marxisme…of in ieder geval een wel heel welwillende houding.😉
Marx een serieuze wetenschapper? Echt?
Karl Polanyi schijnt ook een dwaalspoor te zijn. (Ik heb The Great Transformation ooit gelezen. Geheel vrijwillig.)
Ach, ik heb wel eens VVD gestemd, maar dat wil niet zeggen dat ik niet erken dat Marx weleens een punt had. Met Weber, Durkheim en Comte vormt Marx het viertal grondleggers van de sociale wetenschappen. Niemand ontkent dat (zie bijv. wat Giddens erover schrijft). En omdat geschiedenis nu eenmaal een sociale wetenschap is, is het onvermijdelijk dat je op deze blog Marx, Weber, Durkheim en soms Comte tegenkomt.
Hij werd door de andere economen van zijn tijd vrij driftig overgeschreven. Zijn grote fout is dat hij dacht het einde van het kapitalisme te beschrijven, terwijl het het begin was.
Om Karl Marx kun je moeilijk heen, ik weet het. Maar ik denk wel dat je in hem geen wetenschapper kunt zien om de wetenschap. Alles draaide uiteindelijk om zijn filosofie, ’to put Hegel on his head’ (ik weet even een geen betere omschrijving dan in het Engels).
Er is wel een anekdote die hem wat lichter maakt. Karl zou een keer een groep jonge aanhangers, Fransen geloof ik, hebben rondgeleid in de National Gallery of zo, waarbij hij helemaal horendol zou zijn geworden van hun pogingen om elk schilderij te duiden als onderbouw-bovenbouw bepaald. Karl verzuchtte ‘ik ben geen marxist.’
Er wordt wel gezegd dat Friederich Engels eigenlijk de interessantere denker zou zijn.
Opvatting over Engels in Peter Watson, ‘The German Genius’, https://peterwatsonauthor.com/books/the-german-genius-europes-third-renaissance-the-second-scientific-revolution-and-the-twentieth-century/
I.v.m. retributie-economie en (kritiek op) het kapitalisme, in dit geval het landbouw-kapitalisme, is wellicht interessant Mattheus 20:1-15: ‘Arbeiders van het elfde uur’.