De berg van licht: Elagabal

Wijding aan Elagabal uit Augsburg; de man die deze inscriptie liet maken, Gaius Julius Avitus Alexianus, was de grootvader van keizer Heliogabalus.

Elagabal zal voor menigeen een bekende onbekende zijn. Dankzij romans als Louis Couperus’ De berg van licht kunt u hem kennen als oosterse godheid. Verder is hij niet heel bekend. En hij laat zich ook slecht kennen, al staat vast dat het voornaamste heiligdom was in de Syrische stad Emesa, het huidige Homs. De oudste vermelding is een Palmyreense stèle uit de eerste eeuw na Chr., die een Aramese naam weergeeft die “god van de berg” zou betekenen. De berg in kwestie zal wel de citadel van Emesa zijn geweest.

Omdat Emesa in de eerste eeuw na Chr. een Arabischsprekende stad was, mogen we aannemen dat een god met een Aramese naam ouder is dan de Arabische aanwezigheid. Lange tijd golden de Arabieren inderdaad als immigranten, maar de afgelopen kwart eeuw is door de bestudering van tienduizenden inscripties duidelijk geworden dat ze al in de Vroege IJzertijd leefden in Syrië en Jordanië. Evengoed moet de verering van Elagabal oeroud zijn. Berggoden waren in Anatolië en de Levant al sinds de Hittitische Bronstijd bekend. Men beeldde zulke godheden vaak af met adelaars – net als Elagabal in de Romeinse tijd.

Lees verder “De berg van licht: Elagabal”

Na de Zeevolken (2)

[Tweede deel van een bespreking van Eric Cline, After 1177 BC. The Survival of Civilizations; het eerste deel was hier.]

Data, informatie, interpretatie, model

Het oudheidkundig wetenschappelijk proces bestaat, grosso modo, uit vier stappen. We beginnen met het verzamelen van data. Die worden in verband gebracht met andere data en zo veranderen ze in informatie. Dan volgt een eerste interpretatie, waarna we tot slot de grote synthese kunnen schrijven vanuit een vaak sociaalwetenschappelijk model. Dat is ook wat Cline doet. Bij het beschrijven van de tijd na de Zeevolken gebruikt hij resilience theory, ofwel inzichten over de veerkracht van een samenleving. Daarmee is hij de enige niet. Kyle Harper deed het in The Fate of Rome (2017).

Cline benut als leidraad het IPCC-rapport uit 2012, gewijd aan de wijze waarop de mensheid zich kan aanpassen aan veranderend klimaat. Daaraan ontleent hij een helder begrippenapparaat. De Assyriërs, Babyloniërs en Egyptenaren hadden het vermogen om tegenslagen te absorberen, wellicht doordat ze een stabiele agrarische sector hadden (Eufraat, Tigris, Nijl). Voor hun waren de problemen iets waarmee viel om te gaan. (Het onvertaalbare Engelse woord is coping.) De Neo-Hittiten pasten zich aan (adapting) en de Feniciërs en Cyprioten transformeerden zichzelf. De crisis van de een is de kans van de ander. En dat is een aanzienlijk genuanceerder beeld dan het eenzijdige “instorting”.

Lees verder “Na de Zeevolken (2)”

Na de Zeevolken (1)

De Mykeense “warrior vase” uit de twaalfde eeuw; deze mensen zwierven als piraten uit (“Zeevolken”) (Nationaal Archeologisch Museum, Athene)

In 2014 publiceerde de Amerikaanse archeoloog Eric Cline een boek over de instorting van het Bronstijdsysteem: 1177 BC. The Year Civilization Collapsed. De titel verwijst naar het jaar waarin farao Ramses III een groep migranten versloeg die oudheidkundigen sinds de negentiende eeuw aanduiden als Zeevolken. Als ik pedant constateer dat het jaartal vermoedelijk niet klopt, is dat om te illustreren dat we over deze periode heel veel niet weten. De dataschaarste die het centrale thema is van de geschiedtheorie, is nog groter dan anders voor de transitie van Bronstijd naar IJzertijd. Desalniettemin kon Cline in 1177 BC vertellen dat klimaatveranderingen, droogte, veranderingen in de economie en migratie een rol speelden, en ook hypercoherentie: de diverse delen van de Bronstijdwereld waren zó intensief met elkaar verbonden dat problemen in pakweg Griekenland gevolgen hadden in Kanaän.

Sterke en zwakke punten

1177 BC was te lezen als antwoord op 2008, toen wereldwijd de hedendaagse, verstrengelde economieën gelijktijdig een crisis indoken. Clines boek werd dan ook een bestseller, vertaald in diverse talen (ook Nederlands). Terecht, want wat Cline over de Late Bronstijd vertelde, was uitstekend gedocumenteerd. En de Late Bronstijd is nu eenmaal fascinerend. Dit zijn sterke punten. Tegelijk: we kunnen geen lessen trekken uit een periode waarover we onvoldoende data hebben. Natuurlijk, in de Oudheid hadden ze ook klimaatverandering, I.D.O.H.Z.O. droogtes, I.D.O.H.Z.O. economische aanpassingen, I.D.O.H.Z.O. migratie – de data staan toe te constateren dát ze er zijn geweest, maar wie het huidige tijdsgewricht wenst te begrijpen, profiteert meer van hedendaagse data dan van de niet-robuuste data die we hebben over de Vroege IJzertijd.

Lees verder “Na de Zeevolken (1)”

Het Akitu-festival

Tablet over Akitu (Louvre, Parijs)

Akitu is de oeroude naam voor het nieuwjaarsfeest in het oude Nabije Oosten. Al in het derde millennium v.Chr. vierden de Sumeriërs het feest van het zaaien van gerst. Dat was aan het begin van de eerste maand van het jaar, dat wil zeggen in maart/april. In de Babylonische kalender  heette die maand Nisannu – uw agenda zou u kunnen vertellen dat morgen (en eigenlijk al vanavond) 1 Nisan is op de joodse kalender. De Babyloniërs spraken ook wel van rêš šattim, “de kop van het jaar”.

In de grote stad Babylon, waarover we de meeste informatie hebben, had de bevolking vrijaf. De festiviteiten vonden plaats op twee locaties: in de tempel van de oppergod Marduk, de Esagila, en in het “Nieuwjaarshuis” benoorden de stad. Behalve Marduk stond ook zijn zoon Nabu, de god van de wijsheid, centraal.

Lees verder “Het Akitu-festival”

Vijf misverstanden over de Oudheid

De Oudheid biedt meer dan Grieks en Latijn (Louvre, Parijs)

Vandaag begint de Week van de Klassieken. U vindt het programma hier. Het thema is dit jaar de relatie tussen de antieke mens en zijn natuurlijke leefomgeving, en als u cynisch aanneemt dat “in de Oudheid dachten ze ook over natuur” weer eens een gemakzuchtig I.D.O.H.Z.O.-tje is, dan hebt u het mis. Lees nog even wat ecokritiek is en u herkent dat er een wetenschappelijke innovatie schuilt achter deze thematiek.

De klassieken doen ertoe, althans in potentie, en oudheidkunde is wél interessant. Voor degenen die het desondanks niet geloven willen, presenteer ik hier vijf smoezen om zich er niet in te hoeven verdiepen. Plus uitleg waarom dat drogredenen zijn. Dat ook.

1. Het is alleen maar Griekenland en Rome

De Oudheid is de periode waarin we, anders dan in de Prehistorie (waarvoor alleen de archeologie informatie levert), wél geschreven bronnen hebben, maar waarvoor we, anders dan voor de Middeleeuwen, onvoldoende bronnen hebben om te komen tot werkelijke geschiedvorsing. In jaartallen: het is de periode tussen pakweg 3000 v.Chr. en 650 of 800 na Chr. Geografisch bezien: de regio vanaf Iran en Centraal-Azië tot aan de Atlantische Kust.

Lees verder “Vijf misverstanden over de Oudheid”

De komeet van Halley

Kleitablet met vermelding van de komeet van Halley (British Museum, Londen)

Je ziet niet dagelijks een komeet en in elk geval ik heb de komeet nog niet gezien die door het leven gaat met de naam 12P/Pons-Brooks. Ik begrijp dat die momenteel ergens tussen de sterrenbeelden Andromeda en Pegasus is te zien; dat is in de vroege avond in het noordwesten, een beetje laag. U moet voorlopig een verrekijker hebben om de staartster te zien maar dat kan natuurlijk veranderen.

Ik mag dan 12P/Pons-Brooks niet hebben gezien, het kleitablet hier boven zag ik wel. Het behoort tot de Astronomische Dagboeken waarover ik eerder blogde. Dit tablet is in 1880 ergens in het huidige Irak gevonden en arriveerde een jaar later in Londen, waar het sindsdien deel uitmaakt van de collectie van het British Museum. En het vermeldt de komeet van Halley, die in september 164 v.Chr. aan de hemel stond.

Lees verder “De komeet van Halley”

Dag Frans

Een tekening die Frans Wiggermann maakte van Mesopotamische demonen

Onlangs is een van mijn oud-docenten overleden: Frans Wiggermann (1948-2024), kenner van het oude Mesopotamië. Ik heb van hem onder andere colleges over de oosterse literatuur gehad. Daar ben ik nooit veel verder in gegaan, maar een docent is niet alleen iemand die informatie overdraagt. Hij toont dingen. Ik noem één voorbeeld.

Contre coeur archeologiedocent

De Vrije Universiteit in Amsterdam, waar ik toen studeerde, had in de jaren tachtig een overeenkomst met de Universiteit van Amsterdam dat enkele studierichtingen daar niet zouden worden opgeheven: egyptologie, hittitologie en archeologie van het Nabije Oosten. De UvA brak haar woord en de VU-studenten waren mede de dupe. Wiggermann was nu gedwongen voor ons de archeologiecolleges over te nemen. Dat deed hij naar eigen zeggen niet met plezier, want hij wist meer van teksten en iconografie. Zo had hij in zijn proefschrift Babylonian Prophylactic Figures (1982) verbanden gelegd tussen de afbeeldingen van allerlei wonderlijke demonen en de teksten waarin die staan vermeld.

Lees verder “Dag Frans”

Faits divers (10)

In eerdere afleveringen van de onregelmatig verschijnende rubriek faits divers lukte het me nog weleens om verwante onderwerpen te presenteren, maar vandaag zijn de faits wel heel divers.

Paul Veyne

Eerste berichtje: een van mijn vaste correspondenten attendeerde me erop dat de Franse oudhistoricus Paul Veyne anderhalf jaar geleden is overleden. Dat was me ontgaan. Zijn belangrijkste werk, Le pain et le cirque (1976), ging over de wijze waarop rijke mensen in de Grieks-Romeinse wereld zich presenteerden als weldoeners. Zulk évergetisme diende niet om verkiezingen te winnen of macht te verwerven, want macht hadden die rijke mensen al. Het was ook geen liefdadigheid, want ze gaven niet aan de armen maar aan de burgers. Het ging erom de maatschappelijke positie te bestendigen en herinnerd te blijven worden.

Lees verder “Faits divers (10)”

Het vroegste Palmyra

De gedomesticeerde dromedaris was cruciaal voor de bloei van Palmyra (Archeologisch Museum, Palmyra)

Ik heb, naar aanleiding van het handboek Een kennismaking met de oude wereld van De Blois en Van der Spek, de afgelopen weken geblogd over de Crisis van de Derde Eeuw. Het Romeinse klimaatoptimum liep ten einde, er was een economische crisis, de stammen buiten het Romeinse Rijk werden gevaarlijk en in het oosten was er vaak oorlog met de Sassanidische Perzen. Rond het midden van de derde eeuw was er een epidemie (mogelijk ebola) en in de volgende kwart eeuw viel het wereldrijk uiteen in drie delen: naast het centrale rijk van keizer Gallienus regeerde Postumus in het westen over Gallië en omstreken, terwijl de oostelijke provincies onder keizerin Zenobia van Palmyra voor zichzelf begonnen.

De geschiedenis van Palmyra begint echter niet in de derde eeuw. Evenmin eindigt ze als keizer Aurelianus orde op zaken stelt. De geschiedenis van Palmyra begint in de Bronstijd en loopt door tot de Vroege Middeleeuwen. Ik zal er vijf blogjes aan wijden.

Lees verder “Het vroegste Palmyra”

De Ammonieten

Een koning van Ammon (Jordan Museum, Amman)

Op de instorting van het Bronstijd-systeem – ook wel bekend als het drama van de Zeevolken – volgde in het Nabije Oosten de IJzertijd. Eigenlijk per definitie. Het gebied lijkt verdeeld te zijn geraakt tussen diverse stammen, die in detiende en negende eeuw begonnen te clusteren tot vroege koninkrijken: Juda rond Jeruzalem, Israël rond Samaria, Aram rond Damascus. De aanleiding tot deze clustering was de dreiging van Assyrië. Ten oosten van de rivier de Jordaan lijkt het proces wat langzamer te zijn verlopen. Daar woonden de Edomieten, Moabieten en Ammonieten.

De Ammonieten in de Bijbel

De laatsten zijn vooral bekend uit de Bijbel, meer precies uit het lange narratief dat bekendstaat als het Deuteronomistisch Geschiedwerk. Al aan het begin is te lezen dat het land van “de kinderen van Ammon” was gelegen “van de Arnon tot de Jabbok en tot aan de Jordaan”.noot Richteren 11.13. We zouden eraan kunnen toevoegen dat de oostgrens de woestijn was. De woorden “kinderen van” duiden waarschijnlijk op het (semi)tribale karakter van de Ammonieten.

Lees verder “De Ammonieten”