Sponsianus nog even (want er klopt weinig van)

Munt van Sponsianus (© The Hunterian, University of Glasgow)

[Ik blogde eergisteren dat het bestaan van een Romeinse keizer Sponsianus, gedocumenteerd op enkele doorgaans als vervalsing beschouwde munten, voldoende serieus te overwegen viel om het bij wijze van blogje te signaleren. Helaas zijn er kanttekeningen te plaatsen. Forse zelfs. Hieronder zijn zeven punten van kritiek te lezen die Koen Verboven van de Universiteit Gent opsomde n.a.v. publicaties in The Guardian, het NRC Handelsblad en De Standaard, die zich baseerden op een artikel in het peer-reviewed wetenschappelijke tijdschrift PLOS-ONE. Verhoeven publiceerde dit eerder op Facebook en ik heb het iets aangepast. Hier is een soortgelijk artikel.]

1) De auteurs stellen vast dat de samenstelling van het goud sterk verschilt met dat van authentieke munten uit dezelfde periode. Toch zien ze hierin een “bewijs” dat de Sponsianus-munten echt zijn omdat andere gouden voorwerpen uit de eerste eeuw (200 jaar ouder en vóór de Romeinse verovering!) uit dezelfde regio een gelijkaardige samenstelling hebben. Maar de goudmijnen in Transylvanië werden in de vroegmoderne tijd nog altijd ontgonnen, dus dat betekent niets. Een vergelijking met gouden voorwerpen uit de zeventiende of achttiende eeuw werd niet gemaakt, een vergelijking met “barbaarse imitaties” uit de Oudheid evenmin.

2) Ze stellen vast dat de krasjes op de Sponsianus-munten er hetzelfde uitzien als krasjes op authentieke Romeinse goudmunten. Maar krasjes kunnen gemakkelijk nagemaakt worden. De meester-vervalster Karl Wilhelm Becker stopte zijn producten in een doosje met ijzerwaren dat hij vastmaakte aan het wiel van zijn kar. Als hij weer thuis kwam na een ritje zagen de stukken er gebruikt uit. Er bestaan helemaal geen studies die krasjes op authentieke munten vergelijken met die van vervalsingen. Niets dus voor de auteurs om mee te vergelijken.

3) Ze vergeleken het vuil dat nog vastplakte op de Sponsianus-munten met vuil op authentieke munten en stellen vast dat de samenstelling vergelijkbaar is. Maar er bestaan helemaal geen studies naar hoelang een munt in de grond moet zitten vooraleer er vuil blijft plakken na een wasbeurt met zeep. Dat kan evengoed twee jaar zijn als 2000. Ik heb zelf een 2-eurocent “geïdentificeerd” die archeologen gevonden hadden in de Romeinse vicus Grobbendonk. Zij hadden het stukje zelf niet herkend omdat er evenveel aarde aan vastgekoekt zat als op de meer dan 600 Romeinse munten.

4) De Sponsianus-munten zijn gegoten. Authentieke Romeinse gouden munten zijn altijd geslagen. Barbaarse imitaties van Romeinse goudmunten eveneens. Er bestaan wel gegoten vervalsingen uit de derde eeuw, maar niet van goudstukken (wat de auteurs ook toegeven). De auteurs zelf besluiten: “We are forced to conclude that either they are outright fakes made to deceive the antiquities market in the eighteenth century or they comprise a unique category of ancient coin.” Inderdaad.

5) De gewichten van de onderzochte munten wijken sterk af van de gewichten van authentieke goudstukken uit die tijd én van de “barbaarse” imitaties. De auteurs concluderen dus dat de stukken niet als munten maar als “bullion” moeten gecirculeerd. Tja… Slechts vier Sponsianus-stukken werden gewogen. Hun gemiddeld gewicht ligt twee tot drie keer hoger dan een gewone authentieke goudmunt uit het midden van de derde eeuw. Dergelijk hoge gewichten komen enkel voor bij “multipels” of medaillons, prestigieuze waardevolle geschenken. Dergelijke hoogwaardige en uitzonderlijke stukken zijn zeldzaam en altijd gemaakt met heel veel zorg en aandacht. Het zijn nooit lelijke gegoten gedrochten van minderwaardig goud (zoals hier het geval is).

6) De auteurs beschouwen de zeldzame naam Sponsianus als aanwijzing dat de stukken echt zijn. Vandaag kennen we de naam van drie inscripties (niet één zoals de auteurs denken) waarvan minstens twee gevonden zijn na de eerste beschrijving van de Sponsianus-munten. Maar Sponsianus is een simpele afleiding van spondere, “zich engageren tot”, “plechtig beloven dat”. Geen slechte naam voor een verzonnen usurpator.

7) Eén van de Sponsianus-munten werd (samen met andere stukken) aangekocht in 1713 door een verantwoordelijke van het keizerlijke penningkabet in Wenen. De verkoper was Johan David van Palm, een hooggeplaatste minister in de regering van de Habsburgse keizer, verantwoordelijk onder meer voor financiële hervormingen. In die hoedanigheid was hij betrokken bij toezicht op de goudmijnen in Transylvanië. Palm was zelf ook bankier en gehuwd met de dochter van een rijke koopman en juwelier. De auteurs zien hierin een argument voor de authenticiteit van de stukken want Palm moet wel gerust geweest zijn over de vondstomstandigheid. Maar de vraag is niet of hij “gerust” was maar of hij of de verkopers van de stukken aan hem betrouwbaar waren. Palm en velen in zijn onmiddellijke omgeving hadden alle nodige connecties om de stukken zelf te (laten) maken.

Kortom: het is een raadsel hoe dit stuk door de peer-review is geraakt. Ik heb intussen gehoord dat minstens één numismaat het negatief beoordeeld had. Het pleit niet voor het tijdschrift dat het desondanks toch aanvaard werd.

Deel dit:

6 gedachtes over “Sponsianus nog even (want er klopt weinig van)

  1. Huibert Schijf

    Slimme vragen stellen naar geschikte controlegroepen. Dat is de trick of the trade bij iedere wetenschap.

  2. Ben Spaans

    En het ontbreken van een baard is ook a-typisch voor de periode, zoals deze verder volstrekte leek al opmerkte…

  3. Saskia Sluiter

    Ha, heerlijk, smullen dit! Het wordt al maar leuker – afgezien van PLOS-ONE dan… (Hoewel, zonder dat tijdschrift hadden we niet van dit verhaal kunnen genieten. Maar dat terzijde…)

  4. Zelfs op CNN heb ik dit verhaal teruggevonden. Je vraagt je af hoe belangrijk het is dat een tot nu toe onbekende regionale potentaat is ontdekt (of niet). Zit daar een onderstroom achter van dat men het leyuk vind dat de “officiële” te kijk wordt gezet?
    Of weet iemand een andere reden dat dit non-nieuws zo prominent overal te vinden is.

    1. Het is ook helemaal niet belangrijk, zoals ik aangaf in het eerste stukje. Geinig voor een blogje, maar totaal niet nieuwswaardig.

      Dat de pers het oppakt, is dan ook vrij gênant. Het bewijst dat de wetenschapsjournalistiek liever wat hapklare brokken aan het publiek toewerpt dan echt inzicht biedt in het wetenschappelijk proces. Ik vin dat heel erg verontrustend. Verzachtende omstandigheid is dat de meeste wetenschapsjournalisten geen historici zijn en dat historici zich slecht uitleggen. De wetenschapsjournalisten kunnen dus ook niet goed weten wat het echte nieuws is.

  5. Ik begrijp de kritiek, die vooral kijkt naar de afwijkingen en de mogelijkheden. Maar ook de kritiek moet aan regels voldoen.

    Als je uitgaat van een heel slimme vervalser die (in 1700?) al weet wat voor krasjes er op een valse munt aangebracht moeten worden, waarom ga je er dan ook vanuit dat die vervalser oliedom is waar het gaat om het gieten, het gewicht, de inscriptie. Dat gaat niet samen.

    Ook levert de kritiek geen bewijs van het tegendeel – krasjes en vuil kunnen wel degelijk echt zijn – er is tenslotte geen onderzoek dat dit kan bevestigen of ontkennen.

    Ook kan de aankoper geen verdachte zijn simpelweg ‘omdat’ hij bankier is. Zo’n aanname is compleet onwetenschappelijk en in het strafrecht zelfs gevaarlijk – een rechter zou in het geval van een bankroof de directeur moeten arresteren ‘omdat hij veel mensen kent die met geld te maken hebben’.

    Sorry maar ik vind de kritiek even rammelend als het bewijs. Misschien is het wel een antieke vervalsing, of niet. Simpelweg kan de conclusie op dit moment alleen maar zijn: ‘we weten het niet’.

Reacties zijn gesloten.