
Ergens in de tweede helft van de zeventiende eeuw begonnen de Europese antiquariërs te begrijpen dat antieke munten niet alleen leuke kunstvoorwerpjes waren, maar ook wetenschappelijke betekenis hadden. Daar was al een ontdekking aan voorafgegaan, namelijk dat Renaissance-geleerden Romeinse munten, waarop keizerportretten stonden met opschriften, waren gaan benutten om bustes en standbeelden te identificeren. Omdat uit geschreven bronnen de regeringsjaren van de heersers vielen af te leiden, groeide de mogelijkheid de historische ontwikkeling van de sculptuur te beschrijven. Er was, om zo te zeggen, een sprong gemaakt van munten naar beeldhouwwerk.
Lange tijd volstonden muntkenners ermee plaatjes te zoeken bij elke bekende heerser. Zolang dat Romeinse keizers betrof, was dat niet zo moeilijk. Er waren tienduizenden munten voor vorsten waarvan de biografieën bekend waren. In het laatste kwart van de zeventiende eeuw breidde men de aandacht uit naar minder bekende regio’s. We kunnen dit – al is het ook maar een subjectieve keuze – het begin noemen van de wetenschappelijke numismatiek ofwel muntkunde.
Van numismatiek naar geschiedvorsing
Een voorbeeld is de Seleucidarum imperium, sive Historia regum Syriae, ad fidem numismatum accommodata (“Het Rijk van de Seleukiden, of Geschiedenis van de koningen van Syrië, gebaseerd op munten”) van de Franse oudheidkundige Jean-Foy Vaillant, gepubliceerd in 1681. Twintig jaar later nam hij de Ptolemaïsche heersers onder handen. En dan is er nog de Historia Regni Graecorum Bactriani van Theophilus Siegfried Bayer uit 1738, die zich richtte op het vrijwel vergeten hellenistische verre oosten: Baktrië en de Punjab. Het leuke van dit soort boeken was dat nu informatie in beeld kwam die niet was gebaseerd op geschreven bronnen. Hier maakte de numismatiek een sprong naar de geschiedvorsing. Het potentieel van het vak was ontdekt.
Ik noemde het hellenistische Verre Oosten met een reden. Door de Britse en Russische opmars richting Centraal-Azië – denk aan de ongelukkige Stoddart en Conolly – kwamen steeds meer munten binnen het bereik van de achttiende-eeuwse numismaten. Die munten bleken geslagen door allerlei uit de bronnen niet bekende vorsten. Het vaststellen van een chronologie van deze heersers vormde een echte uitdaging. Waar op de Ptolemaïsche munten elk jaar een andere letter stond, waardoor het vaststellen van een absolute datering eenvoudig was, veronderstelde de chronologie van het oostelijke materiaal een hele reeks nieuw te ontwerpen criteria.
Zo waren er de merktekens van de muntmeesters, die in dienst bleven van de ene op de andere koning en zo aangaven dat twee vorsten elkaar waren opgevolgd. Waarbij de vraag natuurlijk bleef wie de eerdere was, maar toch. Zogeheten “secundaire afbeeldingen” of “kloppen” vormden een tweede middel om de chronologie vast te stellen: in dat geval was er een overdruk geslagen op een oudere munt. Stilistische ontwikkeling was een derde criterium. Een bekend voorbeeld is de weergave van het oog, zoals te zien op het plaatje hierboven. Weer een ander middel was imitatie: dat imitaties van de munten van Alexander jonger waren dan de originelen, is uiteraard vanzelfsprekend.
Dankzij dit soort onderzoek konden numismaten een soort spreadsheet opstellen van allerlei heersers in slecht gedocumenteerde gebieden. Combineer het met het verspreidingsgebied van de munten en je ziet ook waar welke koning wanneer heerste. Voor het hellenistische Verre Oosten biedt de tabel op deze Wikipedia-pagina een indrukwekkend overzicht. Bedenk: slechts een enkele koning is bekend uit de geschreven bronnen!
Van chronologie naar economie
De twintigste eeuw zag de bestudering van stempelkoppelingen, waarover ik hier schreef. Die maakte niet alleen een verfijndere chronologie mogelijk. Maar niet alleen dat! Dankzij stempelkoppelingen kan de numismatiek kwantificerende uitspraken doen over de omvang van een totale emissie en dus over de circulerende geldhoeveelheid. Natuurlijk waren die uitspraken heel erg ad hoc en blijft veel onduidelijk, zoals de hoeveelheid niet-monetaire economische transacties en de snelheid waarmee munten uit roulatie gingen. Maar toch: de sprong van chronologische naar economische analyse was opmerkelijk.
En hiervandaan was er weer een sprong terug. Het artikel (€) waarin Oliver Hoover in 2007 het aantal stempelkoppeling benutte om vast te stellen dat sommige late Seleukidische vorsten langer of korter hadden geregeerd dan aangenomen, vond in elk geval ik verbluffend. Ik noemde al eens dat we door handig rekenwerk weten dat de oorlogen van Alexanders opvolgers in 301 ten einde kwamen omdat toen de voorraad edelmetaal op was.
Ik noem hier nog even de metrologische studie van de munten, dat wil zeggen het vaststellen van het gewicht en zilvergehalte. Dankzij muntenonderzoek weten we dat Rome de Tweede Punische Oorlog kon winnen doordat het zijn legers inflatoir kon financieren, wat Karthago niet kon. We zien ook de gierende Romeinse inflatie in de derde eeuw.
Propaganda
Ik heb nu beschreven hoe numismatische informatie oversprong naar de kunstgeschiedenis, naar de geschiedvorsing en naar de economie. Alles draaide om degenen wier portret op een munt stond. In Griekse steden konden dat stedelijke emblemen zijn, zoals de uil van Athene, de Korinthische Pegasos, de roos van Rhodos, de Arethousa van Syracuse, de Apollo van koning Filippos van Macedonië of de Zeus die was afgebeeld op de munten van Alexander de Grote.
Onnodig te zeggen dat muntmeesters de afbeeldingen propagandistisch gebruikten. De Joodse Oorlog van 66-70 is niet alleen door Josephus’ geschiedwerk in ons geheugen gegrift, maar ook door de munten die keizer Vespasianus liet slaan om de onderwerping van Judea te gedenken. De plaatjes van de man of vrouw bij de palmboom met het opschrift Judaea Capta die menig artikel of boek illustreren, zetten ’s keizers zelfpresentatie voort tot op de dag van vandaag.
Leuk stukje. Opmerkelijk dat er zo weinig schriftelijke bronnen zijn over Grieks Baktrië. Op de genoemde wikipediapagina lees ik dat er voor Alexander daar al een heleboel Grieken woonden, die de Perzen daarheen hadden verplaatst na allerlei Ionische opstanden. En het leuke detail dat omstreeks 80 vC de tweetaligheid van de munten overging van Grieks en Pali naar Grieks en Kharoshti, wat nuttig was bij het ontcijferen later van het Kahroshthi schrift. Muntjes van Rosette.
Peter Hopkirk plaatst de lotgevallen van Stoddart en Connolly in zijn spannende The Great Game. On Secret Service in Hight Asia in een bredere context. Een aanrader.
Ik had nog willen opmerken dat ik weinig medelijden had met “…. de ongelukkige Stoddart en Conolly…”. Arrogante Britten in een land waar ze niets te zoeken hadden en waar ze zich totaal niet op voorbereid hadden. Maar had me in eerste instantie ingehouden.
Nou, nou, nou, nou.😏
Wat u zegt.