De leerling van wie Jezus veel hield

Armeense miniatuur, waarop is te zien hoe Johannes (rechts) Gods woord doorgeeft aan een Armeense geleerde (Noravank-klooster). Overigens kan ik de gedachte niet onderdrukken dat Johannes gebaart dat God zich even stil moet houden.

De groep rond Jezus van Nazaret moet vrij groot zijn geweest. We lezen over zeventig of tweeënzeventig apostelen die door hem zijn uitgezonden; we lezen over een team dat de Twaalf heet en dat belangrijk zal zijn in het Koninkrijk Gods; we lezen over leerlingen. Ik blogde al eens over het organogram. We lezen ook over Petrus en Jezus’ broer Jakobus, die leiding gaven aan vroege christelijke groepen. Het Johannes-evangelie noemt nog een ander belangrijk persoon: de Leerling die Jezus liefhad of, zoals hij in de Nieuwe Bijbelvertaling heet, de Leerling van wie Jezus veel hield. Deze is te identificeren met de auteur van het vierde evangelie (Johannes 21.24).

U weet natuurlijk allemaal uit De Da Vinci-code dat deze leerling niemand anders is dan Maria Magdalena en dat de kinderen die Jezus bij haar verwekte later koningen van Frankrijk zijn geworden. En u heeft ook weleens gelezen dat de Geliefde Leerling dezelfde is als de Johannes die behoorde tot de Twaalf. Deze Johannes was de zoon van een Zebedeüs, en Jezus noemde hem (volgens Marcus 3.17) en zijn broer Jakobus, Boanerges, “kinderen van de donder”. Ook de auteur van 2 Johannes en 3 Johannes zijn weleens geopperd als Geliefde Leerling en dus evangelist. Kortom: wie is die Geliefde Leerling en wie schreef het vierde evangelie?

Niet de zoon van Zebedeüs

Dit weten we zeker: de persoon die wij zoeken, was voor degenen die luisterden naar het Johannes-evangelie een goede bekende. Hij kon naamloos blijven, net als de Leraar der Gerechtigheid uit de Dode-Zee-rollen. Daarnaast is vrijwel zeker dat deze persoon niet behoorde tot de Twaalf en dus niet de zoon van Zebedeüs was. Hij schrijft namelijk zelf:

Bij het kruis van Jezus stonden zijn moeder en haar zus, en Maria, de vrouw van Klopas, en Maria van Magdala. Toen Jezus zijn moeder zag staan, en bij haar de leerling van wie hij veel hield, zei hij tegen zijn moeder: “Vrouw, dat is uw zoon,” en daarna tegen de leerling: “Dat is je moeder.” Vanaf dat moment nam die leerling haar bij zich in huis. (Johannes 19.25-27; NV21)

Voor zover we weten waren de Twaalf echter ondergedoken na Jezus’ arrestatie. Dat baseren we vooral op Marcus, maar ook in het evangelie van Johannes schitteren de Twaalf door afwezigheid.

Visser of platonist

Nog een punt. De zonen van Zebedeüs waren vissers uit Galilea. In de gemeenschap waarin het Johannes-evangelie circuleerde, circuleerden ook allerlei ideeën die gangbaar waren in de Diaspora. De proloog is een voorbeeld: wat daar te lezen is over het mens geworden Woord van God is platonisme zoals we kennen uit bijvoorbeeld Alexandrië. Dat suggereert dat deze gemeenschap is ontstaan buiten het land van Israël. Als dit klopt, biedt dit een mogelijke interpretatie van de manier waarop de evangelist schrijft over de Joden: die zijn nooit “wij”, altijd “zij”. In elk geval: ik denk niet dat een visser ook platonist is.

Nog iets: de Geliefde Leerling zou een bekende zijn geweest van de hogepriester (18.15). Dat suggereert iemand met contacten in de besturende klasse. Ik sluit niet helemaal uit dat een Galilese visser die kon hebben. Misschien pachtten de zonen van Zebedeüs het recht in het Meer van Galilea te vissen en dan waren ze zeker well-connected. Maar dit is een hypothese die ik alleen maar verzin om te verklaren hoe een visser de hogepriester kan kennen. Normaliter zou je redeneren: de Geliefde Leerling was geen visser.

Leiderschap

Nog een laatste punt. Het vierde evangelie noemt de Leerling, soms aangeduid als “andere leerling”, enkele keren in relatie tot Petrus. Ze zijn samen leerlingen van Johannes de Doper en samen besluiten ze Jezus te volgen (1.35-40). Tijdens het Laatste Avondmaal stelt Petrus via de Geliefde Leerling een vraag die Jezus beantwoordt aan de Geliefde Leerling (13.23-26). Dat zegt iets, eigenlijk heel veel, over de wijze waarop de gemeenschap van het Johannes-evangelie de relatie zag tussen Petrus en de Geliefde Leerling.

Later, als de ondergedoken volgelingen van Maria Magdalena vernemen dat Jezus’ graf leeg is, rennen de twee er samen op af. De Leerling is er het eerst, laat Petrus bij het graf voorgaan en is daarna de eerste die begrijpt dat Jezus uit de dood is opgestaan (20.2-9). Een paar regels verderop moet Petrus van de Leerling vernemen dat de geheimzinnige persoon op de oever van het Meer van Galilea niemand anders is dan Jezus (21.7). En weer een paar regels verder lezen we hoe Jezus Petrus opdraagt “de schapen te hoeden”, ofwel leiding te geven aan de christelijke gemeenschap (21.15-19).

Daarop volgt een laatste passage over de twee mannen.

Toen Petrus [de Leerling van wie Jezus veel hield] zag vroeg hij Jezus: “En wat gebeurt er met hem, Heer?” Maar Jezus antwoordde: “Wanneer ik wil dat hij in leven blijft totdat ik kom, is dat niet jouw zaak. Jij moet mij volgen.” Op grond van deze uitspraak hebben sommige broeders en zusters gedacht dat deze leerling niet zou sterven (21.21-23).

Het is evident dat de Johannes-gemeenschap Petrus erkende als leider van de christenen maar voor zichzelf een andere leider koos. De andere evangelisten noemen de Geliefde Leerling niet, althans niet met die titel.

[Een overzicht van deze reeks over het Nieuwe Testament is hier.]

Deel dit:

15 gedachtes over “De leerling van wie Jezus veel hield

  1. Klaas Krab

    “de Leerling van wie Jezus veel hield. Deze is te identificeren met de auteur van het vierde evangelie”
    Misschien een te simpele gedachte: toen ik ooit de eerste keer het Johannes Evangelie las (en er van uit ging dat er inderdaad één auteur genaamd Johannes het geschreven had, wist ik veel) vond ik het overduidelijk dat die auteur zichzelf in de tekst een opkontje gaf als meest geliefde leerling als onderdeel van de rivaliteit met andere belangrijke volgelingen zoals Petrus.

  2. Gert M. Knepper

    “Daarnaast is vrijwel zeker dat deze persoon niet behoorde tot de Twaalf en dus niet de zoon van Zebedeüs was. Hij schrijft namelijk zelf:
    Toen Jezus zijn moeder zag staan, en bij haar de leerling van wie hij veel hield, zei hij tegen zijn moeder: “Vrouw, dat is uw zoon,” en daarna tegen de leerling: “Dat is je moeder.” Vanaf dat moment nam die leerling haar bij zich in huis.
    Voor zover we weten waren de Twaalf echter ondergedoken na Jezus’ arrestatie. Dat baseren we vooral op Marcus, maar ook in het evangelie van Johannes schitteren de Twaalf door afwezigheid.”

    Die redenering is een petitio principii. Inderdaad duiken de leerlingen bij Marcus onder, maar dat is dan ook de enige onafhankelijke bron waarin dat het geval is (Mattheüs en Lucas zijn van Marcus afhankelijk). In het evangelie van Johannes “schitteren de Twaalf door afwezigheid” alleen maar indien de leerling van wie Jezus veel hield niet tot de Twaalf behoorde – en dat wilde je nu juist aantonen.
    Afgezien daarvan: de historiciteit van Joh. 19-25-27 is uiterst dubieus, en dan druk ik me nog zwak uit. We hebben maar één bron voor deze anekdote, en die is bepaald niet neutraal. De passage dient overduidelijk om de ‘leerling van wie Jezus veel hield’ te bombarderen tot de meest betrouwbare getuige van de Jezustraditie van de Johanneïsche school, en illustreert het antagonisme tussen die school en andere theologische visies op Jezus, zoals die van de synoptici en van Paulus.

  3. Sara

    Ik denk niet dat we bij de evangelisten in het NT moeten zijn als we iets meer over (de rol van) Maria Magdalena willen weten.
    Er is een traditie in het vroege christendom (teksten Nag Hammadi, Berlijnse Codex) wat betreft Magdalena.
    Behalve als de vrouw die Jezus liefhad, treedt zij ook op in de gedaante van een ingewijde in de leer, die lesgaf aan andere apostelen. Ook wordt zij wel als de verpersoonlijking van Sophia/Wijsheid beschouwt, bijvoorbeeld in het Evangelie volgens Filippus.

  4. Ben Spaans

    Een andere theorie waar ik wel eens op van gestuit oppert dat de leerling die Jezus liefhad niemand minder is dan degene die op dat moment het Johannes evangelie aan het lezen is (of aan het toehoren)…

    1. Gert M. Knepper

      Die begrijp ik niet. Dus de toehoorders moeten dan hebben kunnen concluderen dat die discipel die in de voorlezing allerlei avonturen beleefde, zijzelf was/waren? Hoe zouden ze ooit tot die conclusie hebben kunnen komen? Dit riekt naar -en ik wil je absoluut niet beledigen!- “kanseltheologie”.
      Anders dan Jona denk ik dat de ‘leerling van wie Jezus veel hield’ uiteindelijk een literaire fictie is, zij het wellicht gebaseerd op een historisch personage. Zijn functie is duidelijk: hij doet dienst als de garant van de Jezustheologie van de gemeenschap waarbinnen het Johannesevangelie (en de Johanneïsche brieven) functioneerde. ‘De leerling van wie Jezus veel hield’ blijft dus niet voor niets anoniem, wat onverlet laat dat die aanduiding binnen de Johanneïsche gemeenschap vast als titel gefungeerd zal hebben.

        1. Ben Spaans

          Gert, is het tweede deel van jou reactie nou zoveel anders dan de theorie dat de lezer/toehoorder zich als ‘de meest geliefde discipel’ zou moeten opstellen?

          1. Gert M. Knepper

            Ik begrijp je vraag, maar mijn antwoord is: ja. Ik geloof er niets van dat de -in mijn ogen dus hoofdzakelijk fictieve- ‘leerling van wie Jezus veel hield’ dient als voorbeeld ter navolging: hij doet nauwelijks iets en vertolkt ook nergens expliciet de theologie van dat evangelie. Zijn voornamelijk bezigheid bestaat erin dat hij nauw betrokken is bij alles wat Jezus zegt en doet, én aan het eind tot ‘zoon van Maria’, d.w.z. vervanger van Jezus wordt benoemd. De ‘titel’ die de auteur van dat evangelie hem geeft, ‘de leerling van wie Jezus veel hield’, suggereert dat die auteur hem binnen de kring van Jezus’ leerlingen een speciale positie toedacht. (Als hij als voorbeeld dienst had moeten doen was ‘de leerling die veel van Jezus hield’ een betere aanduiding geweest, toch?) Nogmaals: dat is volgens mij fictie, maar d.m.v. van die fictie verschafte die Johanneïsche gemeenschap zich het sterkst mogelijke argument ter onderbouwing van hun claims m.b.t. de activiteit, en daarmee de functie en betekenis van Jezus: “Wat wij uitdragen gaat -via de leerling van wie Jezus veel hield- terug op Jezus zelf”. Want het is precies in die opvattingen over de functie en betekenis van Jezus dat het Johannesevangelie drastisch afwijkt van de synoptische evangeliën en bijvoorbeeld Paulus – en er is weinig discussie over dat de synoptici dichter bij de historische Jezus staan dan het Johannesevangelie. De Johanneïsche gemeenschap had dus een tour de force te leveren om hun standpunten te onderbouwen. De ‘leerling van wie Jezus veel hield’ was de oplossing van een gezagsprobleem, geen mysterieuze persoon of ethische aansporing.

  5. Fried Deelen

    De ‘geliefde leerling’ als een fictie, verzonnen uit de noodzaak een boek van een gezaghebbend auteur te voorzien. Lijkt me toch een beetje een wilde theorie Gert. Meestal koos men daar dan een bijbels figuur voor -de Openbaring van Baruch, de briefwisseling van Paulus met Seneca, of de Handelingen van Thomas. Dat was ruim nadat de canon wortel geschoten had, iedereen wist dat het niet klopte. Nemen we de gangbare datum van het Johannesevangelie, plm. 100, dan moeten er mensen geweest zijn die in staat waren het te bevestigen of ontkennen (‘het is wel/niet geschreven door een geliefde leerling’). Wat we van Papias en Polycarpus weten, sprekend over een ‘Johannes’ die zeker niet de zoon van Zebedeüs was, zit daar heel dichtbij. Hij kent andere tradities over Jezus dan de inmiddels al befaamde synoptici, en komt er dus niet onderuit zijn claim op authenticiteit te steunen door te antwoorden op de voor de hand liggende vraag, ‘waar heb jij dat vandaan’. Dat doet hij door heel subtiel zijn eigen betrokkenheid te onthullen en als slot zijn auteurschap te bekennen. Niets in dit geheel dwingt, of nodigt uit, een fictieve figuur te postuleren.

  6. Gert M. Knepper

    Maar ik beweer dan ook nergens dat de “geliefde leerling fictie is verzonnen uit de noodzaak een boek van een gezaghebbend auteur te voorzien”. Nergens heb ik me uitgesproken over de auteur van het Johannesevangelie (hoewel ook dat een boeiende kwestie is).
    Wat ik wel suggereer is dat het personage van de ‘geliefde leerling’ binnen het Johannesevangelie fictie is. Niet ‘verzonnen uit de noodzaak een boek van een gezaghebbend auteur te voorzien’, maar verzonnen door de auteur, al dan niet onder invloed van een of andere traditie, uit de noodzaak de theologie van dat boek (en daarmee van de groep waarbinnen dat evangelie dienst moest doen) van een gezaghebbende bron te voorzien.

  7. Fried Deelen

    Ah, dat klopt. ‘Deze is te identificeren met de auteur van het vierde evangelie (Johannes 21.24)’ is van Jona, niet van jou. Maar met dat punt wordt je betoog zwakker, lijkt me. We hadden al een fictieve getuige, nu ook nog een verder onbekende auteur die een fictieve getuige opvoert. Het wordt eenvoudiger als we uitgaan van een auteur die zichzelf subtiel voorstelt en tenslotte bekend maakt.

  8. Gert M. Knepper

    “Het wordt eenvoudiger als we uitgaan van een auteur die zichzelf subtiel voorstelt en tenslotte bekend maakt.”
    Ja, maar dat gebeurt dus niet. De auteur stelt zich nergens subtiel voor en maakt zich ten slotte evenmin bekend. Was het maar waar. Aan het eind van het evangelie is het juist iemand anders die naar de (al dan niet vermeende) auteur van de hoofdstukken 1-20 verwijst en betoogt dat “wij (!) weten dat diens getuigenis (nl. van de leerling van wie Jezus hield) betrouwbaar is”.

  9. Fried Deelen

    Duidelijk Gert, en dank voor je uiteenzetting. Lastig met een geleerde van mening te verschillen maar soms gebeurt dat. Vanaf het eerste hoofdstuk maakt de geliefde leerling zich geleidelijk, fijntjes, en inderdaad subtiel bekend. De aardbei op het lekkernijtje is het slot van 21 waar hij zich ook als schrijver van het evangelie openbaart. Je stelling dat dat naar iemand anders dan de (al dan niet vermeende) auteur van de hoofdstukken 1-20 verwijst, gaat dacht ik uit van de gedachte dat 21 een later toegevoerd hoofdstuk zou zijn. Echter, de argumenten voor de eenheid van het evangelie zijn voor zover ik kan zien zeer sterk.
    Verder ben ik eigenlijk benieuwd wat het probleem is als ‘de geliefde leerling’ werkelijk bestaan zou hebben. Zou ik daarvan wakker liggen? Als historisch geïnteresseerde in ieder geval matig of niet.

Reacties zijn gesloten.