
Een tijdje geleden stelde ik Filon van Byblos aan u voor. Ik attendeerde in latere stukjes op zijn euhemerisme en op zijn uitvindingenreeks. Hij vat ook enkele oude mythen samen. Filon is ook bekend omdat hij enkele opmerkingen maakt die passen bij de verering van Jahweh.
En voor u nu denkt “het jodendom dus”: nee. Aan het begin van de IJzertijd was Jahweh een van de vele goden, ook in het gebied van de koninkrijkjes Israël en Juda. Er was in die twee staatjes wel een neiging Jahweh als enige te vereren, en daaruit is het jodendom in een voor ons herkenbare vorm voortgekomen; ook eiste Jeruzalem dat de plaatselijke tempel de enige cultusplaats zou zijn, maar dat wilde natuurlijk niet zeggen dat andere heiligdommen zich zomaar lieten opheffen. Er is bewijs voor andere Jahweh-tempels tot in de eerste eeuw na Chr. Kortom, het is op voorhand plausibel dat een auteur uit Fenicië ook iets te zeggen heeft over een niet op Jeruzalem gebaseerde, niet-monotheïstische verering van Jahweh.
Deze god heeft trouwens – voor ik verder ga – ook sporen nagelaten in de Bronstijd. Ik blogde er hier over. Die sporen zijn stuk voor stuk omstreden, en je kunt niet zomaar concluderen dat Jahweh al een millennium voor het ontstaan van Juda en Israël aanwezig was in het Nabije Oosten, maar we hebben dus wat losse aanwijzingen voor een godheid die in Filons dagen, de tweede eeuw na Chr., toch vooral gold als nationale god der joden. Hier is Filons zevende fragment, in een vertaling door Hein van Dolen.
Onder de theologen is er veel verschil van mening geweest met betrekking tot de god die door de joden werd vereerd. De Romein Varro zegt in verband hiermee dat bij de Chaldeeën in hun mysteriediensten gesproken werd over Iao, dat volgens Filon van Byblos in het Fenicisch “kenbaar licht” betekent.
De vraag welke god de joden vereerden, gold in de Oudheid als een leuk onderwerp voor de conversatie bij het diner. Letterlijk: de Grieks-Romeinse auteur Ploutarchos, een tijdgenoot van Filon, noemt diverse antwoorden in zijn Tafelgesprekken. De nooit afgebeelde god, wiens naam men ook al nooit uitsprak, was natuurlijk ook intrigerend.
Filon was niet de enige die aannam dat de joodse god Iao heette. In de magische teksten uit de oude wereld gold die geheime naam als een buitengewoon krachtige spreuk. Zo is de naam te vinden op het vloektablet dat een paar jaar geleden is gevonden in Tongeren. De speculatie dat Iao “kenbaar licht” zou betekenen, is niet van andere auteurs bekend.
Wat wist Filon dat in overgeleverde, meer gangbare – lees: joodse – bronnen over Jahweh niet is genoteerd? Hij zou zijn informatie indirect ontleend hebben aan documenten uit de tempel van Ieuo in Beiroet. Wat dat van heiligdom is geweest, we weten het niet. Mateloos irritant, want wat zouden we graag meer weten voer de verering van Jahweh voordat het jodendom die monopoliseerde.
Het gebruikte font maakt niet duidelijk of de god i a o of Lao heette. In het eerste geval hebben we een semitische naam met alleen klinkers. Kan dat?
De god heette IAO, dus met een i aan het begin. Maar die i kan net zo goed voor een j staan, en de o voor een w.