
[In de derde eeuw v.Chr. kregen de Academie van Plato en de Peripatetische school van Aristoteles gezelschap van nieuwe filosofische stromingen, zoals het Cynisme, de Cyreense School, het Epicurisme, de Stoa en de Skepsis. Het was onvermijdelijk dat er ook combinaties zouden komen.]
Toen de Romeinen rond 270 v.Chr. het Italiaanse vasteland in hun macht hadden, kwamen ze als vanzelf in botsing met de andere grote machten rond de Middellandse Zee: eerst het rijk van Karthago en daarna de hellenistische staten in het oosten.
Tijdens al deze oorlogen was er volop diplomatiek verkeer. Vanuit de Griekse stadstaten en koninkrijken reisden talloze gezanten naar Rome. Zij zagen in de nieuwe supermacht een mogelijke bondgenoot in hun eigen conflicten. Zo kwam in 155 v.Chr. vanuit Athene een zekere Karneades naar Italië.
Karneades in Rome
Karneades was een aantal jaar eerder voorzitter geweest van de platoonse Academie. Het was de tijd geweest waarin de Romeinen hun invloed in Griekenland vergrootten en meer dan ooit belangstelling kregen voor de Griekse cultuur. In Rome was dus een in filosofie geïnteresseerd publiek, dat hij op twee opeenvolgende dagen toesprak. Hie hield twee betogen die volkomen met elkaar in tegenspraak waren. Op de eerste dag hield hij een lang en vurig betoog waarin hij het Romeinse rechtssysteem verheerlijkte. Op de tweede dag maakte hij zijn eigen argumentatie, en daarmee ook het Romeinse rechtssysteem, met de grond gelijk.
Karneades was hierbij geïnspireerd door de dialogen van Plato, waarin van iedere stelling altijd de voors en tegens aan bod kwamen. En hierin vinden we een raakvlak met de sceptici, die immers zeiden dat uiteindelijk geen enkele stelling als waar of onwaar kan worden bewezen. De platoonse Academie heette in die tijd dan ook sterk beïnvloed te zijn door het scepticisme. We kunnen Karneades daarom gerust een sceptisch platonist noemen.
Karneades betoogde in de lijn van het scepticisme dat absolute zekerheid helemaal niet te verkrijgen is. Want de mens kan dromen, hij kan illusies hebben en gek blijken te zijn. Daarom zijn de zintuigen en de rede fundamenteel onbetrouwbare instrumenten. Hij koos er opzettelijk voor om dit in Rome te illustreren door hét belangrijkste bastion aan te vallen van Romeinse zekerheid: het rechtsstelsel.
Filosofisch pragmatisme
De sceptische neigingen van de platoonse Academie stuitten in Griekenland al op kritiek. De stoïcijnen verweten Karneades dat zijn sceptische houding alleen maar zou leiden tot apathie en besluiteloosheid. Want als alles alleen maar een mening is, dan is er geen basis om te handelen. Er is ook geen recht of onrecht, want er is geen onderscheid mogelijk tussen goed en kwaad.
Natuurlijk had Karneades kunnen zeggen dat als de uitkomst van een gedachte je niet bevalt, deze nog niet per se onwaar hoeft te zijn. Maar een echte platonist laat zich natuurlijk niet zomaar vertellen dat er geen hogere waarheid en hoger ‘goed’ kan zijn, en dus kwam Karneades met een opmerkelijke redenering.
Het is waar dat we niets zeker kunnen weten, stelde Karneades als een ware scepticus. Maar dat weerhoudt ons er niet van om in elke situatie te kunnen zeggen wat ons het meest waarschijnlijk toeschijnt, en wat ons op dat moment het beste lijkt om te doen. Op die manier behouden we toch een kompas voor ‘het goede’.
Ook vandaag de dag wordt relativisten verweten een moreel ‘zwart gat’ te hebben. Karneades bewijst dat dit niet zo hoeft te zijn en legt een theoretisch fundament voor het pragmatisme. Dat is handelen op basis van praktisch nut en tijdelijke veronderstellingen, in plaats van fundamentele overtuigingen. Filosofisch pragmatisme rechtvaardigt die houding door te stellen dat fundamentele zekerheid weliswaar onmogelijk is maar valt te vervangen door waarschijnlijkheid.
Falsificatie
Daarbij geeft Karneades zijn pragmatisme meteen een praktisch handvat. Hoewel niets zeker is, zegt Karneades, kunnen we wel aannames doen, en zolang een aanname niet strijdig is met wat wij meemaken, blijft ze bruikbaar. Op deze manier kunnen we handelen en wetenschap bedrijven, ondanks het feit dat we nooit zullen weten wat de waarheid precies is.
Dit principe is tegenwoordig leidend in de wetenschap. Het is het principe van falsificatie, dat in de twintigste eeuw opnieuw geïntroduceerd werd door de wetenschapsfilosoof Karl Popper.
Wetenschappelijke vooruitgang
Veel mensen zien relativisme als een blok aan het been van de vooruitgang, omdat je als relativist nooit zou mogen zeggen dat het één beter is dan het ander. Denk ook aan de hedendaagse kritiek op cultuurrelativisme.
De filosofie van Karneades laat zien dat dit verwijt niet klopt. Relativisme is juist de motor achter wetenschappelijk succes. De erkenning van ons niet-zeker-weten behoedt de wetenschap immers voor dwalingen, terwijl er ondertussen toch wetenschappelijke vooruitgang wordt geboekt en een rationeel wetenschappelijk debat kan plaatsvinden, omdat het één door onderzoek als meer waarschijnlijk kan worden aangenomen dan het ander. Fundamentele scepsis blijkt zo juist een zeer bruikbare filosofische houding voor een zuivere wetenschap, en voor wetenschappelijke vooruitgang.
[Morgen het slot. Dit blogje, oorspronkelijk gepubliceerd op de beëindigde website Grondslagen.net, is gebaseerd op het boek De wereld vóór God van Kees Alders. Het boek biedt een introductie tot de filosofische stromingen van de oude wereld en is hier te bestellen.]
Ook in het dagelijks samenleven, in het groot en in het klein, heb je vaak meer aan praktisch verstand dan aan allerlei in steen gebeitelde Waarheden. En verder weten we dan wel heel vaak niet zeker wat waar is, we kunnen vaak behoorlijk zeker weten wat leugens zijn, zoals ” ik heb geen actieve herinnering aan….”
” … aanname niet strijdig is …….. falsificatie”
Deze zinnen lijken me kort door de bocht. Ook is het de vraag of het principe van falsificatie leidend is, al is het zeker nuttig.
Het geheel doet van het betoog doet me eerder denken aan ‘inference to the best explanation’, abductie. Zie het waarschijnlijk in “omdat het één door onderzoek als meer waarschijnlijk kan worden aangenomen dan het ander”
Het is niet leidend in de strikte zin van het woord. De Platte Aarde Theorie en de BCS theorie zijn aantoonbaar fout. Toch maakt geen enkele natuurkundige bezwaar als u bij de berekening van uw reistijd van huis naar werk geen rekening houdt met de kromming van het aardoppervlak. En tot 36 K gebruikt men nog steeds BCS theorie voor supergeleiding, omdat er (nog) niets beters is. Zelf vind ik dit wel een beetje te veel zout om op de slakken te leggen.
In mijn lessen wetenschapsfilosofie en methodenleer stond Popper toch echt wel centraal. In elk wetenschappelijk onderzoek staat daarbij de hypothese centraal, die geheel in lijn van Popper nooit ‘bewezen’ wordt geacht, maar ‘ondersteund’, als in ‘niet weerlegd’.
Karneades is daarin toch echt Popper-avant-la-lettre, die in de oudheid helaas verder geen navolging kreeg, wellicht ook omdat het wetenschappelijk experiment nu eenmaal nog niet bestond.
Ik heb de indruk dat in deze blogbijdrage nogal wat verschillende opvattingen op een hoop gegooid worden en er bovendien wat veel beweerd en weinig uitgelegd wordt.
Ik begrijp bijvoorbeeld niet wat je bedoelt als je zegt dat Karneades laat zien dat relativisme de motor van wetenschappelijke vooruitgang is en ook niet hoe hij dat zou laten zien.
Tot dan toe ging het in het stuk over de opvatting dat wij niets met zekerheid kunnen weten. Dat zou je scepticisme kunnen noemen. Relativistisme is echter geen opvatting m.b.t. de mogelijkheid van kennis maar een opvatting m.b.t. de waarheid. Waar de scepticus dat we de waarheid niet kunnen kennen (en we ons daarom van een oordeel over de waarheid van beweringen moeten onthouden), meent de relativist dat waarheid relatief is tot bijvoorbeeld een bepaalde cultuur, tijdsperiode, maatschappelijke positie, paradigma of wat dan ook.
Ik ben er trouwens vrij zeker van dat Karneades het helemaal niet over onderzoek en/of wetenschappelijke vooruitgang in de moderne zin heeft. Hij zal op kennisverwerving in een veel alledaagsere zin gedoeld hebben. Denk aan de vraag of de persoon tegenover je te vertrouwen is of dat het gerecht dat je buurman je voortzet eetbaar is.
En filosofisch pragmatisme heeft niet zo heel veel met ‘handelen op basis van praktisch nut en tijdelijke veronderstellingen’ te maken. Erkennen dat je niets zeker weet (ik zou dat ‘fallibilisme’ noemen) is, zoals Gerdien hierboven opmerkt, nog lang geen falsificationisme. Dus niks geen Popper-avant-la-letter”. Overigens hebben de Amerikaanse pragmatisten al ver voor Popper het fallibilisme al tot uitgangspunt van hun filosofie gemaakt.
En dat Karneades’ combinatie van fallibilisme en probalisme in de oudheid geen navolging kreeg lijkt me ook wat overdreven. We vinden het toch in ieder geval terug bij Philo van Larissa en bij Cicero?
Deel 1 van 2
Geïnteresseerd geraakt door deze bijdrage heb ik de artikelen Carneades en Ancient Skepticism in de Stanford Encyclopedia of Philosophy er eens op nageslagen.
Het eerste dat me opviel is dat Karneades positie deel uitmaakt van een langdurige discussie tussen de Academici en de Stoa, een discussie beide partijen in respons op de kritiek van hun opponenten steeds genuanceerdere posities onwikkelden.
Startpunt voor dit debat is het idee (oorspronkelijk naar voren gebracht door de Stoicijn Zeno van Kriton) dat ware kennis is geworteld in een bepaald soort impressies, nl. kennis-opleverende impressies (dit is mijn weergave van Zeno’s katalêptikai phantasiai, in het Engels doorgaans als ‘cognitive impression’ aangeduid). Een impressie is een weergave (in de geest van een individu) van een bepaalde situatie in de wereld. Een kennis-opleverende impressie is een impressie die (1) gezien de omstandigheden waarin en de manier waarop die impressie verkregen is het niet anders kan dan dat de impressie de werkelijkheid weergeeft, en (2) het uit de manier van weergave voor het individu onmiddellijk duidelijk is dat (1) het geval is. De impressies die geen kennis opleveren kunnen waar zijn of niet. Onware impressies zijn nooit kennis-opleverend, ware impressies kunnen niet kennis-opleverend zijn doordat ze niet op een betrouwbare manier verkregen zijn of niet te onderscheiden zijn van onware impressies.
Impressies zijn niet wils-onderhavig (je kunt er niets aan doen dat je in bepaalde omstandigheden een bepaalde impressie hebt) en iedereen heeft kennis-opleverende impressies zowel als impressies die geen kennis opleveren. Het al dan niet instemmen met impressies is daarentegen wils-onderhavig. Instemmen met impressies is zoiets als ze toelaten in het proces van overtuigingsvorming. Door alleen in te stemmen met kennis-opleverende impressies ontstaat een geheel van overtuigingen dat gegarandeerd waar is en dus als kennis gekarakteriseerd mag worden.
(Wordt vervolgd)
Deel 2 van 2
De Stoïcijnen waren van mening dat het op basis van een aantal min of meer alledaagse en voor een breed publiek acceptabele aannames (dus zonder gebruik te maken van specifiek Stocijnse opvattingen) te verdedigen viel dat zonder het gebruik van dergelijke kennis-opleverende impressies er geen basis is voor alledaagse praktische beslissingen: zonder zulke impressies kom je er bijvoorbeeld niet achter of de deur naar buiten al dan niet gesloten is.
Academici zoals Arcileus beargumenteerden dat zulke impressies niet bestaan, Hoewel hun argumenten ten dele berusten op premissen die de Stoïcijnen niet accepteerden, gingen de laatsten zich ter verdediging toch wel beroepen op niet-alledaagse argumenten, In eerste instantie konden de Stoicijnen zich als hun opponenten voorbeelden gaven waarin twee sterk op elkaar gelijkende objecten (Frans en zijn tweelingbroer Wouter) dezelfde impressie opwekken nog wel redden door hogere eisen te stellen aan de condities waarin een impressie als kennis-opleverend kan gelden (je moet niet alleen naar het uiterlijk kijken, maar ook naar het gedrag), maar dat helpt niet als je met twee volmaakt gelijkende objecten te doen heb. Om dat op te lossen moesten ze zich op de door de Stoicijnen geaccepteerde, maar niet bepaald alledaagse stelling beroepen dat er geen twee volkomen gelijk objecten bestaan (geen twee zandkorrels zijn aan elkaar gelijk).
Karneades presenteerde een oplossing waar zowel de Stoicijnen als de Academici zich naar zijn overtuiging in zouden kunnen vinden. Hij nam het framework van de Stoicijnen min of meer over maar verving de notie van van katalêptikai phantasiai door zijn notie van “overtuigende impressies” (in het Engels doorgaan weergegeven als ‘persuasive impressions’ of ‘probable impressions’) – impressies die overtuigend / plausibel zijn in de zin dat iedereen met relevante ervaring in de relevante condities geneigd zal zijn ze te accepteren.
Vervolgens legt hij uit hoe deze oordelen het mogelijk maken in alledaagse situaties te handelen zonder dat je zeker bent van je zaak. Ik citeer de Stanford Encyclopedia:
(Einde)