
Dit is de laatste van drie blogs over de farizeeën. In het eerste behandelde ik hun geschiedenis en in het tweede hun opvattingen. Daarmee ga ik nu verder.
Twee beweringen van Josephus zijn dat de farizeeën sober leefden en dat ze grote invloed hadden op de gewone mensen. Het eerste kan best waar zijn, maar je denkt niet meteen aan een sobere levenswijze als je in het Evangelie van Johannes leest dat farizeeën bedienden uitsturen om zaken te regelen (Jh 7.32, 7.45).
Josephus’ andere opmerking, dat de farizeeën populair waren bij de gewone mensen, lijkt niet onjuist maar is selectief, omdat vaststaat dat leden van de beweging ook de hoogste posities bekleedden: we lezen over farizeeën die spreken met de hogepriester, we treffen farizeeën aan als leden van hoge raadscolleges en we lezen hoe ze het Sanhedrin samenroepen. Er is zelfs een hogepriester van wie aannemelijk is dat hij tot de beweging behoorde, Gamaliëls zoon Jezus. Dit alles wil niet zeggen dat de farizeeën niet populair waren bij gewone mensen, maar dat dat ze tevens goed lagen bij andere bevolkingsgroepen.
Reinheid
Al met al is duidelijk dat Josephus goed op de hoogte was van wat de farizeeën dachten en deden, maar dat hij daaraan een eigen draai geeft door ze te presenteren als stoïcijnen. Daarmee maakt hij het farizeïsme tot een soort Griekse filosofie, terwijl de leden van deze beweging vooral probeerden de eigen Joodse ideeën te bewaren in een tijd waarin de Griekse cultuur alomtegenwoordig was. De rabbijnse literatuur is niet voor niets geschreven in het Hebreeuws. Opvallend is bovendien dat Josephus nergens aangeeft dat dat het farizese “rechtvaardig leven” betekende dat elke Jood de priesterlijke reinheidsregels zou navolgen: “Een koninkrijk van priesters zul je zijn,” zo staat in Exodus 19.6, “een heilig volk.”
Deze verbreding van de reinheidsregels was rond het midden van de tweede eeuw v.Chr. een logisch programma. In de ogen van menige Jood hadden de hogepriesters Jason, Menelaos en Alkimos de regels van het Verbond met voeten getreden. Het was beter als het volk dan de verplichtingen maar overnam, te beginnen met de rituele reinheid. De evangelist Marcus weet dus dat farizeeën pas aten nadat ze hun handen hadden gewassen en dat ze zelfs een bad namen als ze waren teruggekomen van de markt (Mc 7.3-4). Het schoonspoelen van vaatwerk wordt vermeld door Matteüs 23.25-26 en Lukas 11.39, terwijl het Mishnatraktaat Mikwaoth geheel is gewijd aan waterrituelen.
Universele visie
Reinheid vormt echter slechts één kant van het farizese programma. In de drie eeuwen na Enige werken der Wet groeide de ambitie om van ieder aspect van het dagelijks leven aan te geven hoe een goede Jood kon handelen, wat rond 200 n.Chr. culmineerde in de optekening van de Mishna. Sommige voorschriften daarin zijn duidelijk hypothetisch, zoals die over de offercultus: de tempel was, toen de Mishna werd samengesteld, immers al ruim een eeuw verwoest. De optekening van farizese en rabbijnse wijsheid is dan ook geen handboek maar heeft een ander doel: de lezer moet ontdekken dat het heil aanwezig kan zijn in zelfs de kleinste zaken. De samensteller, Yehuda ha-Nasi, weigert onderscheid te maken tussen het heilige en het profane en kiest ervoor te benadrukken dat de schepping goed is en een Jood altijd het goede kon doen.
Yehuda leefde echter een eeuw na Josephus. In diens tijd bevond het farizeïsme zich ergens halverwege het moment waarop gewone Joden de priesterlijke reinheidsregels op zich namen en het moment waarop de Mishna ontstond. De farizeeën hadden hun werkterrein al verbreed tot andere gebieden dan cultische reinheid: van bijvoorbeeld Gamaliël zijn uitspraken overgeleverd over de afdracht van de tempelbelasting en het burgerlijk recht. Andere farizese leiders, zoals Hillel, Shammai en Gamaliëls zoon Simeon, spraken eveneens over deze kwesties, die ook zijn gedocumenteerd in de evangeliën.
Kortom, het farizeïsme begon midden tweede eeuw v.Chr. met een handvol regels en expandeerde het bereik daarvan. Eind tweede eeuw na Chr. was er geen aspect van het menselijk leven meer waarover niet was nagedacht. Bedenk hierbij: de Mishna is geschreven in een tijd waarin het land van Israël Romeins was. De regels veronderstellen de voortdurende omgang met andersdenkenden. Het woord “regels” is dan ook eigenlijk verkeerd, al was het maar omdat het de indruk wekt dat een Jood punten zou moeten scoren voor de wereld die zal komen. In feite weet een Jood al dat hij een plaats heeft in die wereld en onderhoudt hij regels in dankbaarheid.
Scholing
De farizese halacha was complex en wie erover wilde meepraten, moest zich erin hebben verdiept. Het staat vast dat er in de eerst eeuw na Chr. genootschappen waren van mensen die samen lazen in de heilige schrift, samen dineerden – uiteraard koosjer – en samen deelnamen aan de religieuze plechtigheden. Uit de latere rabbijnse literatuur valt af te leiden dat de genootschapsleden steeds het zekere voor het onzekere namen: als ze niet wisten of over voedsel de vereiste religieuze belastingen waren afgedragen, nuttigden ze dat niet, of ze betaalden aanvullende heffingen om er zeker van te zijn dat die werkelijk waren afgedragen.
De farizese beweging kende, voor zover bekend, geen hoogste leider. Omdat er verschillende genootschappen waren, kon het farizeïsme niet anders dan pluriform zijn. De Mishna presenteert haar stof als een discussie, waarin ook aandacht is voor afwijkende meningen en minderheidsstandpunten. “Waarom zijn ook de niet-aanvaarde meningen van Shammai en Hillel overgeleverd?”, vraagt de Mishna, om te antwoorden dat “niemand zijn eigen oordeel tot het uiterste moet handhaven, want zelfs de aartsvaders deden dat niet.” (Eduyoth 1,4)
De wereld van de farizeeën was er zo een van open discussies, zonder veel absolute waarheden, met als doel de heiliging van het leven. In feite werd elke Jood een tempel. Dit, en de aanwezigheid van een kader van leraren en genootschappen, stelde de farizeeën in staat te overleven toen de Romeinen in 70 n.Chr. de echte tempel verwoestten.
Farizeeën en stoïcijnen
De heiliging van het dagelijks leven is een dimensie die Josephus, in zijn poging de farizeeën te typeren als stoïcijnen, weigert aan te geven. Zoals gezegd: Josephus heeft weinig vriendelijks te melden over de farizeeën.
Toch is de gelijkstelling ook niet helemaal bezijden de waarheid, omdat de farizese traditie een grondgedachte deelt met de Stoa. In de catalogus van oude wijzen waarmee het traktaat Aboth opent, wordt van Antigonos van Socho gemeld dat deze zijn leerlingen had voorgehouden dat ze niet moesten zijn als dienaren die hun meester helpen omdat ze hopen op een beloning, maar zonder daarop te hopen – dus omdat die ander een schepsel Gods is. Farizeeën zagen in iedereen iets goddelijks, en daarin stemden ze, zoals Josephus schreef, wel degelijk overeen met de stoïcijnen.
Het is een punt dat ook de apostel Paulus mee zou nemen en grote invloed heeft gehad op het christelijke denken. Waarom sommige oudheidkundigen Paulus typeren als stoïcijn, is dan weer raadselachtig, want hij was geschoold als farizee.
[Een overzicht van deze reeks over het Nieuwe Testament is hier.]
Vergissing ? Gamaliëls zoon Jezus
Verderop heet de/ een zoon Simeon.
Hij had diverse zonen.