
[Volgens de propagandisten zou Rome in de vroege keizertijd een stad van marmer zijn geweest, maar de werkelijkheid was anders. Dit is het slot van een reeks over armoede en extreme armoede. Het eerste deel was hier.]
Slavernij en sociale mobiliteit
Dwars door de bevolking van Rome liep een onderscheid tussen vrije en onvrije mensen. Onder meer vanuit de juridische geschriften hebben we een vrij scherp beeld van de positie van de servi. Hun onvrijheid had als voordeel dat er iemand naar hen omkeek. Hoogopgeleide slaven leidden vermoedelijk een redelijk comfortabel leven, bijvoorbeeld als arts of onderwijzer. Sommigen van hen hielden er zélf slaven op na; getrapte slavernij dus. Het gros zal uitgebuit zijn en als voetveeg behandeld. Veelzeggend is dat deurwachten soms vastgeketend werden. Er zijn daarentegen ook voorbeelden van slaven die liefdevol bijgezet werden in het familiegraf.
In dit artikel kijken we naar de sociale stratificatie. Toch is het goed om te beseffen dat de Romeinse samenleving zich kenmerkte door mogelijkheden voor sociale mobiliteit. Het beste voorbeeld leveren vrijgelaten slaven. Zij werden ook tot het plebs gerekend, het plebs pileata. De beter geschoolden kregen de kans om met eigen handelsactiviteiten of in staatsdienst schathemelrijk te worden. Hiervan zijn talrijke voorbeelden van overgeleverd. Met Trimalchio, uit de pen van Petronius, als fictief icoon.
Hygiëne en gezondheid in Rome
Hoe waren de hygiënische omstandigheden in de stad van marmer? De reststromen van circa één miljoen mensen en hun dierschare, veroorzaakten een penetrante stank en zwermen vliegen. Toegegeven, er was riolering. Alleen waren de huizen en appartementencomplexen hier niet op aangesloten. Archeologen heeft dit lange tijd verbaasd. Tot men begreep dat een aansluiting op het riool het gevaar van rioolgas met zich meebracht – en van naar binnen klauterende ratten. Tel daarbij op het risico van een hoge waterstand in de Tiber, met als gevolg dat het effluent van richting kon veranderen. Bij gebrek aan een rioolaansluiting deden de straten dienst als open riolen. Wie ooit in Pompeii is geweest, herinnert zich de ‘stepping stones’ die mensen ooit behulpzaam waren om de straat over te steken. Die zullen er in Rome ook geweest zijn.
Zeker, er waren openbare toiletten, maar voor het gebruik daarvan moest men betalen. Veel armoedzaaiers zullen eerder een donker steegje of een boom hebben opgezocht. Vaste bestanddelen van de ontlasting werden trouwens gezien als waardevolle meststoffen. Die werden per tonnetje afgevoerd naar de randen van de stad, waar de tuinbouw zich er over ontfermde. Onnodig om te zeggen dat deze voorloper van de circulaire economie hierdoor heel wat besmettelijke ziekten verspreidde.
Maar de badhuizen dan? Die bewezen de persoonlijke hygiëne toch een dienst? Dat is de vraag. Zieken kregen het advies om vooral veel te baden. Het water in de warme baden werd niet continu ververst. Besmettelijke ziektes tierden dan ook welig in het oude Rome: pest, cholera, malaria, dysenterie, tyfus, tuberculose, influenza, lepra, maag- en darmontstekingen, hepatitis en Ziekte van Weil. De lijst is niet compleet. Bij gebrek aan antibiotica kon een infectie van huid of longen fatale gevolgen hebben. Voeg daarbij de verschillende soorten voedselvergiftiging, zoals veroorzaakt door salmonella. Mensen liepen parasitaire wormen op en seksueel overdraagbare ziektes. Je kon rachitis ontwikkelen, of een andere ziekte als gevolg van een onevenwichtige voeding. Veel voorkomend was vergiftiging door loodoxiden, onder meer uit kookpannen.
Tot slot
Het monster Rome verslond kinderen en volwassenen. De straatarmen en berooiden het meest. Ondanks een negatief geboortesaldo bleef de bevolking groeien door de toestroom van nieuwe slaven en gelukszoekers van buiten. Voor het plebs frumentaria was het bestaan, steun van de overheid ten spijt, karig en hard. Voor het plebs sordida was overleven het hoogst haalbare. Gebrek aan de meest elementaire levensbehoeften, honger, onwetendheid, ziekte, geweld, overstroming, instortingsgevaar en brand eisten voortdurend hun tol. Harris 2010 komt tot een ontnuchterende slotsom:
It is occasionally claimed that doles and patronage effectively took the edge off Roman poverty, but recent work has shown the essential falseness of this view. (noot 1)
Het leven van de eenvoudige lieden stond ver af van luxe en decadentie. En niet iedereen vond zijn geluk in de stad van marmer.
Noot
- V. Harris, Rome’s Imperial Economy: Twelve Essays (2010) 51.
Literatuur
- Atkins, M. en R. Osborne (eds), 2006. Poverty in the Roman World. Cambridge: Cambridge University Press.
- Berchem, D. van, 1939. Les distributions de blé et d’argent a la plèbe romaine sous l’empire. PhD thesis University of Geneva. Genève: Georg & Cie S.A.
- Harris, W.V., 2010. Rome’s Imperial Economy: Twelve Essays. Oxford: Oxford University Press, hoofdstuk 2, Poverty and Destitution in the Roman Empire, gelezen als de ongecorrigeerde proef die op internet is te vinden.
- MacMullen, R., 1974. Roman Social Relations, 50 B.C. to A.D. 284. New Haven/London: Yale University Press.
- Purcell, N., 1992. The city of Rome and the plebs urbana in the late Republic, in J.A. Crook, A. Lintott en E. Rawson (eds), The Cambridge Ancient History, Volume IX, Cambridge: Cambridge University Press, 644-688.
- Scobie, A., 1986. Slums, Sanitation, and Mortality in the Roman World. Klio 68 (2), 399-433.
- Whittaker, C.R., 1993. The Poor, in A. Giardina (ed), The Romans. Chicago, University of Chicago Press, 272-299 [vertaling van Italiaans origineel uit 1989].
- Yavetz, Z., 1969. Plebs and Princeps. Oxford: Clarendon Press.
[Oorspronkelijk door Dirk-Jan de Vink gepubliceerd op de beëindigde website Grondslagen.net.]
“Het leven van de eenvoudige lieden stond ver af van luxe en decadentie. En niet iedereen vond zijn geluk in de stad van marmer.” Met die zin is niets mis mee, maar een beetje obligaat is die wel. Is er iemand die iets anders had verwacht? Van het oude Rome weet ik niet zo veel, maar wel van moderne steden. Het decadente Berlijn van de roaring twenties kende ook enorme armoede, voor Parijs als lichtstad geldt hetzelfde en Londen kende het beruchte East End, om maar drie Europese steden te noemen.
Aanvulling. Sinds de Chicago School hebben stadssociologen veel aandacht besteed aan armoede en segregatie in grote steden. Soms blijken armen elkaar te steunen en samen te werken. Dat zou je natuurlijk ook over het oude Rome willen weten, maar zulke bronnen zullen wel niet bestaan.
Fijne serie dit. Maar ik zou inderdaad wel wat meer willen weten over die onderlinge steun. Waren er in Rome bijvoorbeeld iets als begrafenisverenigingen, gilden of cosa nostra-achtige syndicaten die voor onderlinge bijstand zorgden?
Dus toch een wat langere serie. Fijn, dank je wel Dirk-Jan!
Dat interview in Trouw over Tata Steel was ook fijn.
Wellicht trokken zo veel mensen naar de stad, omdat het leven op het platteland nog veel onzekerder was. Dat geldt ook vandaag nog in grote delen van de wereld.
Ik denk dan aan de collegia. Een collegium was zo’n verschijnsel uit de oudheid dat typisch niet met één woord te vertalen is of met één modern equivalent te vergelijken: vakbond, wijkcomité, begrafenisvereniging, religieus genootschap, bende, knokploeg… Meestal een combinatie hiervan. Ik veronderstel dat hier wel een vorm van solidariteit in aanwezig was. Sowieso zal het plebs sordida daarin ook geen rol van betekenis hebben gespeeld.
De collegia werden een tijdlang verboden omdat ze (deels terecht) door de gevestigde orde als gewapende arm van ambitieuze politici werden gezien. Het was Clodius die deze wet terugdraaide. Caesar en Augustus legden de collegia later weer aan banden: toegelaten maar gecontroleerd.
Dank voor deze aangrijpende serie, eens wat anders dan de grote-mannen-geschiedenis.
Toestanden die je tegenwoordig onleefbaar zou noemen. Keihard. Veel mensen stierven jong, veel kinderen nog veel jonger.
En de tegenwoordige zeer armen op platteland en in slums? De < 2 dollar/dag groep (vroeger de < 1dollar/dag groep), wellicht vergelijkbaar met het plebs frumentaria.
Het aantal van die zeer armen is wereldwijd sterk afgenomen de laatste halve eeuw. Maar het gaat nog om enorme aantallen, alleen in Afrika zo’n 400 miljoen en daar wordt de komende decennia toename verwacht.
“Veel mensen stierven jong, veel kinderen nog veel jonger.” Een beetje kromme zin. Waar het om gaat is de gemiddelde levensverwachting. Die ligt laag omdat die door de grote kindersterfte omlaag wordt gedrukt. Er waren natuurlijk ook mensen die een stuk ouder werden.
Maar ik denk dat we die toch vooral in de hogere kringen moeten zoeken. Dat is nu nog steeds zo, mensen met een lager inkomen leven minder lang.
Zeer juist, Huibert! Zoals de kromme zin ook aangeeft. Harde cijfers zijn zeer waarschijnlijk niet voorhanden, maar een kindersterfte van >50% in het Romeinse rijk lijkt me best mogelijk, met een levensverwachting bij de geboorte ergens tussen de 20/30 jr. Haalde je de 10/20 jr dan was je levensverwachting opdat moment misschien ergens tussen de 40/30 jr.
Bedankt voor deze interessante reeks, Dirk-Jan! Die harde realiteit hakt er wel bij me in, zeker al die ziektes die zeer waarschijnlijk welig tierden.