Het ontstaan van het Kalifaat (2)

De moskee in Damascus, de eerste hoofdstad van het Kalifaat van de Umayyaden.

In het vorige blogje noemde ik enkele complicaties bij het traditionele beeld van het ontstaan van het Kalifaat. Hier zijn er nog een paar.

Monotheïsmes

Om te beginnen Mohammeds Arabische monotheïsme. Dat hij zich richtte tot mensen die Arabisch spraken, staat als een paal boven water. Maar hij was niet de eerste Arabische monotheïst. De meeste in het Arabisch gestelde religieuze inscripties uit de Late Oudheid zijn monotheïstisch. De belangrijkste auteur over het leven van de profeet, Ibn Ishaq, vermeldt al monotheïsten die vóór Mohammed actief waren in Mekka. Een in 2019 door Ahmad al-Jallad geïdentificeerde inscriptie uit Jemen bewijst dat de god van Mekka, Allah, en de al eerder vereerde enige hemelgod Rahman, al vóór Mohammed waren “gefuseerd” tot één godheid, en dat ook de formule “In de naam van Allah, de barmhartige, de genadevolle” op dat moment al bestond.

Lees verder “Het ontstaan van het Kalifaat (2)”

Het ontstaan van het Kalifaat (1)

Arabische ruiter (Louvre, Parijs)

Ik heb al vaak verwezen naar het ontstaan van een Arabisch wereldrijk in de zevende eeuw na Chr. Dat kun je aanduiden als de “grote Arabische veroveringen” of het “einde van de Oudheid” of “de tijd van de rechtgeleide kaliefen”. Je kunt het niet aanduiden als “de opkomst van de islam”, want dat is een parallel lopend, langzamer proces dat pas later op stoom kwam. Daarover zo meteen meer. Het ontstaan van het Kalifaat is in elk geval de brug tussen de antieke cultuur, die in de zesde eeuw in een crisis raakte, en de Middeleeuwen, wanneer er nieuwe politieke structuren ontstaan en het aantal geschreven bronnen sterk toeneemt.

Een traditioneel beeld

Het traditionele beeld is dat de profeet Mohammed met een nieuw, Arabisch monotheïsme een generatie van enthousiaste nieuwe gelovigen inspireerde, dat zij daarop de halve wereld veroverden en dat uiteindelijk de macht kwam te liggen bij een kalief uit de Umayyadische familie. Die resideerde in Damascus, begon het verworven rijk te organiseren en kon zich daarbij geen scherpslijperij permitteren. Een eeuw later trad de Abbasidische dynastie aan, met hoofdstad Bagdad, die beloofde een meer islamitisch georiënteerde staat te stichten.

Lees verder “Het ontstaan van het Kalifaat (1)”

Justinianus

Justinianus (Louvre, Parijs)

Aan het einde van hun handboek Een kennismaking met de oude wereld bieden De Blois en Van der Spek een korte typering van de regering van keizer Justinianus:

Het Oost-Romeinse (= Byzantijnse) Rijk bleef gedurende de hele Middeleeuwen bestaan. In de zesde eeuw wist de Oost-Romeinse keizer Justinianus (r.527-565) Italië, Noord-Afrika en Zuid-Spanje te heroveren, maar al kort na zijn dood gingen Zuid-Spanje en Noord-Italië weer verloren.

Dit is onhandig geformuleerd. De argeloze lezer kan denken dat Justinianus, net als Trajanus, Marcus Aurelius of Septimius Severus zelf naar het front is gegaan. Hij bleef echter, met zijn keizerin Theodora, in Constantinopel en liet de oorlogvoering over aan zijn vertrouwde generaal Belisarius.

Lees verder “Justinianus”

Ta’abbata Sharran, rover en dichter

Spookachtig woestijnlandschap

Ta’abbata Sharran was een Arabische dichter die omstreeks 550, dus ruim vóór de islam, heeft geleefd. Hij behoorde tot de stam Fahm, maar hij hield het in het stamverband blijkbaar niet goed uit. Je had van die mensen; die verlieten óf zelf het stamverband, óf werden eruit gegooid en gingen in hun eentje verder. Soms vonden zij dan aansluiting bij soortgenoten en vormden een kleine bende van rovers (su‘lūk, mv. sa‘ālīk), die leefden van overvallen en rooftochten. Het waren helden en mannetjesputters, want zonder stamverband in een woest land te overleven is een bravourestuk. Anders dan onze moderne rovers waren zij vaak goede dichters; zo ook Ta’abbata Sharran.

Zijn naam betekent: ‘Hij heeft iets kwaads onder zijn arm gedragen’ en is dus geen naam, maar een bijnaam. In de ‘burgerlijke’ maatschappij van de stam heette hij Thābit ibn Djābir al-Fahmī, maar wie interesseert dat? Er zijn minstens drie anekdotes die vertellen hoe hij aan die bijnaam gekomen is:

Lees verder “Ta’abbata Sharran, rover en dichter”

Faits divers (17)

Mykeense krater (dertiende eeuw v.Chr.; Cyprusmuseum, Nicosia)

In de reeks faits divers deze keer van alles en nog wat. Daarom heet het ook faits divers natuurlijk.

Correctie

Eerst maar even een correctie. Ik blogde laatst over Al-‘Ula en vertelde toen dat de noordelijke nederzetting Hegra heette, een oude naam, waarvan ik zei dat die correspondeerde met een Perzische vorm én de bijbelse naam Hagar, de moeder van Ismaël en stammoeder van allerlei zuidelijke volken die we nu gemakshalve Arabisch noemen. Benjamin Suchard van de universiteit in Leuven attendeert me erop dat dit niet klopt.

Hegra, schrijft hij, is een weergave van het Aramese חגרא ḥegr-ā = Arabisch الحِجْر al-ḥiǧr, en dat betekent zoiets als “ommuurde plaats”. De moeder van Ismaël heet echter הָגָר hāḡār, en dat is echt een ander woord. Het zou verwant kunnen zijn met het Arabische werkwoord هاجر hāǧara, “van stad wisselen”, wat voor de stammoeder van een halfnomadisch volk natuurlijk niet zo’n gekke naam is.

Lees verder “Faits divers (17)”

De rand van de oude wereld: Al-‘Ula

De omgeving van Al-‘Ula

Zoals u wellicht weet, proberen de Arabische oliestaten zich aan te passen aan een wereld waarin de petroleumdollars niet langer als vanzelf binnenstromen. Men investeert in groene technologieën, zet in op scholing, ontwikkelt filmstudio’s en haalt toeristen binnen. Saoedi-Arabië heeft het noordwesten, dat grenst aan Jordanië en de Rode Zee, aangewezen als ontwikkelingszone. Daar strekt de Al-‘Ula-oase zich uit over een lengte van ongeveer veertig kilometer. Althans, dat heb ik gelezen; ik ben nog nooit in Saoedi-Arabië geweest. In elk geval is het gebied weliswaar droog, maar zijn er flash floods; wie dammen, qanats (ondergrondse waterleidingen) en cisternen bouwt, kan het water goed beheren en boomgaarden aanleggen. Denk aan palmbomen.

Dedan / Lihyan

Binnen de oase zijn diverse nederzettingen, die zich in de Vroege IJzertijd ontwikkelden tot het vroege koninkrijkje Dedan. De voornaamste nederzetting is geïdentificeerd bij Al-Khuraybah. Het is hetzelfde proces als waarmee in het noorden Edom, Moab, Ammon, Juda en Israël ontstonden. Hoewel onze informatie beperkt is, zijn diverse monumenten geïdentificeerd, zoals de tempel voor Dhu Ghaybah, de god van het water en de landbouw. De inscripties zijn geschreven in een alfabet en een taal die we Dedanitisch noemen. De Arabische taal arriveerde pas later.

Lees verder “De rand van de oude wereld: Al-‘Ula”

Een Arabische Uriabrief

Decoratie uit Al-Hira (Archeologisch Museum van Basra)

Al-Mutalammis was een pre-islamitische Arabische dichter, die verkeerde aan het hof van de christelijke koning ‘Amr ibn Hind (r.554–569) in het Iraakse al-Hīra, even ten zuidoosten van Najaf. Ook zijn neef Tarafa ibn ‘Abd was daar. Dat was een veel belangrijkere dichter, die tot vandaag de dag beroemd is gebleven, terwijl Mutalammis maar een klein oeuvre had, dat ook nog voor een groot deel handelde over zijn traumatische ervaring met koning ‘Amr en de zogenoemde Mutalammisbrief (sahīfat al-Mutalammis).

Hofdichter

Hofdichters hadden indertijd de taak de koning en diens stam te bezingen in lofdichten en diens vijanden of andere minderwaardige personen of stammen uit te schelden in scheld- of smaadgedichten. Soms liep dat echter anders: wanneer een dichter bij voorbeeld slecht gehumeurd was, een kater had, zichzelf overschatte, in ongenade viel, of als de vorst erg treuzelde met het uitkeren van eregelden werd er ook wel eens een smaaddicht op de goedgunstige heer zelf gedicht. De dichters maakten royaal gebruik van hun vrijheid van meningsuiting en scholden dat het een aard had.

Lees verder “Een Arabische Uriabrief”

De mierenleeuw

Mierenleeuw (© Wikimedia Commons | Gebruiker Gilles San Martin)

In een Arabische tekst kwam ik het woord layth, tegen, een vrij normaal woord voor ‘leeuw”. Maar dat paste niet in de context, het ging eerder om zoiets als een spin. In het Syrisch, dat stond erbij, heette het aryā dedēbābē, de ‘vliegenleeuw’. En inderdaad, dat moest het zijn. Wij kennen het echter als mierenleeuw.

Mierenleeuw

In de Oudheid bestonden er vrij wat samengestelde dieren. Van de meeste horen we niet meer, maar de mierenleeuw is nog niet uitgestorven. Hij leeft voort als netvleugelig, nachtactief insect: Myrmeleon formicarius, uit de familie der mierenleeuwachtigen (Myrmeleontidae).

Lees verder “De mierenleeuw”

Oude woorden uit de Arabische taal

Onager of wilde ezel (© Wikimedia Commons | Gebruiker Rufus46)

De oude Arabische taal had een enorme woordenschat en vele eigenaardige woorden, die zonder uitvoerige omschrijving niet begrepen kunnen worden. Drie voorbeelden:

waḥḥama: “een dier slachten ter bevrediging van de zwangerschapslusten van een vrouw”. Als een zwangere vrouw uitroept dat ze ineens zo’n zin heeft in schaap, wat doet haar man dan? Juist.

djaza’a: “genoeg hebben aan groene planten of vers gras, en daarom geen behoefte hebben aan water”. Gezegd van de kameel en de wilde ezel, dieren die grazen op grote afstand van een waterbron en hun behoefte aan vocht stillen met wat er in de planten zit. Als het gras op is of verdord trekken ze naar een plaats waar water is.

aḥqab is een adjectief van het model ’aCCaCu, dat gereserveerd is voor kleuren en permanente lichamelijke kenmerken. Het wordt uitsluitend gebruikt van wilde ezels en betekent volgens Fischer

an der Stelle, an der hinteren Sattelgurt (ḥaqab) besonders charakterisiert, d.h. weiß gefärbt.noot Wolfdietrich Fischer, Farb- und Formbezeichnungen in der Sprache der altarabischen Dichtung (Wiesbaden 1965).

Lees verder “Oude woorden uit de Arabische taal”

Palmyra in de Late Oudheid

Het vaandelheiligdom in het laatantieke kamp in Palmyra

Keizer Aurelianus liet in Palmyra een garnizoen achter: het Eerste Legioen van de Illyriërs, dat hij pas onlangs had gerekruteerd in het gebied langs de Donau. Als niet-oosters, Latijnsprekend element zonder lokale banden kon de keizer vertrouwen op deze eenheid. Een kamp ten westen van de stad zou als basis dienen en we weten dat dit legioen aan het begin van de vijfde eeuw nog altijd het garnizoen van de oase vormde.

In het laatste decennium van de derde eeuw reorganiseerden de Romeinen hun oostgrens. Er kwamen nieuwe wegen en nieuwe forten. In wezen bestond het oude verdedigingssysteem uit een aaneengesloten linie van versterkingen langs de grens, maar deze vorm van defensie had een risico: als een vijand eenmaal door deze linie wist te breken, zoals de Sassanidische koning Shapur had gedaan, kon hij gemakkelijk honderden kilometers ver het binnenland in trekken. De nieuwe verdedigingsstructuur was een netwerk van forten, wat we diepteverdediging noemen. De Arabische sector wordt wel Strata Diocletiana genoemd, naar de keizer die verantwoordelijk was voor de reorganisatie, Diocletianus (r.284-305). Er was laatst het een en ander om te doen.

Lees verder “Palmyra in de Late Oudheid”