
Nog even een stukje naar aanleiding van iets dat ik eergisteren schreef over het offerdier, waarvan de poten waren gebonden. Ik moest ineens denken aan de aqedah, het “vastbinden” van de jonge Isaak door Abraham, de aartsvader. Het verhaal wordt verteld in Genesis 22 en begint met het onthutsende bevel van God dat Abraham zijn enige zoon moet offeren op een bergtop. Voor het goede begrip: dit soort offers kwamen in de oude wereld voor maar golden binnen het jodendom als volkomen onaanvaardbaar.
Isaak zei: “Wij hebben wel vuur en hout, maar waar is het offerdier?”
Abraham antwoordde: “God zelf zal wel voor het offerdier zorgen, mijn zoon.”
En samen gingen zij verder. Toen zij de plaats bereikt hadden die God hem had aangewezen, bouwde Abraham daar een altaar, stapelde er het hout op, bond zijn zoon Isaak vast en legde hem op het altaar, boven op het hout. Toen Abraham echter zijn hand uitstak naar het mes om daarmee zijn zoon de keel af te snijden, riep de engel van Jahwe hem van uit de hemel toe: “Abraham, Abraham!”
En hij antwoordde: “Hier ben ik.”
Hij zei: “Raak de jongen met geen vinger aan en doe hem niets! Ik weet nu dat gij god vreest, want gij hebt Mij uw zoon, uw enige, niet willen onthouden.”
Abraham keek om zich heen en bemerkte een ram, die met zijn horens in het struikgewas vastzat. Hij greep de ram en droeg die als brandoffer op, in plaats van zijn zoon.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.