De joodse Bijbel dateert, in de huidige vorm, uit de tweede eeuw na Chr. Toen werd de canon van geïnspireerde geschriften opgesteld. Daarvóór waren er joden die ook andere geschriften beschouwden als door God geïnspireerd, maar in de tweede eeuw groeide er steeds meer consensus. Als geïnspireerd gold voortaan min of meer de lijst die de farizeeën al hadden erkend; de sadduceeën hadden een dunnere Bijbel gehad, terwijl de sekte van de Dode Zee-rollen juist meer gewijde literatuur had bezeten.
De geschriften die uiteindelijk niet op de lijst van erkende teksten kwamen, staan bekend als “pseudepigrafisch”. Ik heb nooit uitgezocht waar het woord vandaan kwam, maar sluit niet uit dat “epigrafisch” hier moet worden gelezen als “op de lijst ingeschreven” en dat “pseudo” aangeeft dat een tekst erop lijkt. De personages in deze teksten zijn inderdaad oude bekenden: Noach, Abraham, Izaäk, Jacob, de twaalf zonen van Jacob, Mozes, Elia, Ezechiël, Ezra. Er is nog een subcategorie: de apocriefe boeken. Dit zijn pseudepigrafische geschriften die door sommige christelijke kerken wel worden erkend als geïnspireerd: zo beschouwen veel kerkgenootschappen – zoals de rooms-katholieke kerk, de Grieks-orthodoxe kerk en de oosterse kerken – de twee boeken der Makkabeeën als canoniek, hoewel joden en protestanten dat niet doen.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.