De ondergang van Jeruzalem

Het “verbrande huis” in Jeruzalem: een van de herinneringen aan de verwoesting van Jeruzalem tijdens de Joodse Opstand, in 70. Let op de stenen kruiken, dat erop wijst dat de bewoners de regels volgden om water ritueel rein water te houden.

[Laatste deel van een reeks over de Joodse Opstand in 66-70 na Chr. Het eerste deel was hier.]

Met de brand in de tempel van Jeruzalem (plattegrond) was de catastrofe nog niet voorbij. Nadat de legionairs bij de smeulende tempelruïne een offer hadden gebracht aan hun adelaars, vernietigden ze de wijken ten westen en ten zuiden van de tempel, daalden af naar de Benedenstad (de huidige Joodse Wijk), waar Simon bar Giora nog altijd de macht had. Na die te hebben verwoest, trokken de legionairs naar de Bovenstad (de Armeense Wijk) en bouwden een dam naar het paleis waar ooit de Romeinse procurator had gewoond. Dit keer was er minder tegenstand van de uitgeputte verdedigers. Op 8 september was de hele stad, of wat daarvan restte, in Romeinse handen.

De Joodse leiders trachtten te ontkomen door rioleringen en andere onderaardse gangen, maar omdat de uitgangen waren geblokkeerd, moesten ze ook gangen graven, wat niet altijd lukte. De eerste die zich door de honger gedwongen overgaf was Johannes van Gischala. Daarna was het de beurt aan Simon bar Giora en Josephus houdt weer relevante informatie achter:

Lees verder “De ondergang van Jeruzalem”

Tisha b’Av

Maquette van het tempelcomplex in Jeruzalem met de burcht Antonia rechts (Israel Museum, Jeruzalem)

[Dertiende deel van een reeks over de Joodse Opstand in 66-70 na Chr. Het eerste deel was hier.]

Op de honderdste dag van de belegering van Jeruzalem (plattegrond), 24 juli, waren de Romeinse belegeringsdammen zo dicht bij het tempelterras gekomen dat de Joden zelf een van de zuilengangen aan de vlammen prijsgaven. Drie dagen later volgde een tweede, maar het hielp niet veel. De Romeinen naderden gestaag, en op 8 augustus bereikten ze het tempelplein. Josephus meldt dat de hoogste officieren op de volgende dag met elkaar overlegden en dat Titus besloot dat de Romeinen de tempel niet in brand zouden steken. Maar op 10 augustus 70 gebeurde tijdens een gevecht het onvermijdelijke:

Zonder op een bevel te wachten en zonder zich te bekommeren om de gevolgen van zijn daad greep een soldaat, als door een bovenmenselijke hand gestuurd, een stuk hout. Hij klom op de schouders van een medesoldaat en slingerde het brandende projectiel tegen een gouden deurtje dat toegang verschafte tot de tempelvertrekken aan de noordkant. Zodra ze het vuur zagen oplaaien, steeg er onder de Joden een navenant geschreeuw op. Ze renden erop af om de zaak te redden zonder ook maar één moment aan het gevaar voor hun eigen leven te denken of hun krachten te sparen, nu ze zagen dat het gebouw dat ze altijd zo energiek hadden bewaakt, met verwoesting werd bedreigd.

Titus lag net in zijn tent uit te rusten, toen er haastig iemand naar hem toe kwam om hem het bericht vertellen. Hij sprong onmiddellijk op en rende naar de tempel om het vuur tot staan te brengen. (Josephus, Joodse Oorlog 6.252-254; vert. Wes/Meijer)

Dit verhaal, met de suggestie dat God de tempel in Jeruzalem zelf in brand zou hebben gestoken, is vrijwel zeker onwaar.

Lees verder “Tisha b’Av”

Het beleg van Jeruzalem (2)

Munt van Titus (Limesmuseum, Aalen)

[Elfde deel van een reeks over de Joodse Opstand in 66-70 na Chr. Het eerste deel was hier.]

Ik beschreef gisteren hoe de Romeinen het beleg hadden opgeslagen voor Jeruzalem en eerst het noordelijke deel, de Nieuwe Stad, onder de voet hadden gelopen en vervolgens de Voorstad hadden veroverd. Het landkaartje vindt u hier.

De moed van de soldaten werd tenietgedaan door een vergissing van generaal Titus, die vergat het bevel te geven de bres in de muur van de Voorstad te verbreden. (Josephus, onze voornaamste bron, probeert het goed te praten met de nogal doorzichtige smoes dat de Romein de stad niet nodeloos wilde beschadigen.) Toen de Joden vanuit de Oude stad een uitval deden en de Romeinen terugsloegen, konden ze eenvoudig de smalle opening in de muur herstellen, waardoor de aanvallers nogmaals vier dagen moesten vechten om de Voorstad te herwinnen.

De soldaten hadden reden ontevreden te zijn over hun onervaren commandant en het is vermoedelijk geen toeval dat Titus een betaaldag inlaste. Duizenden en duizenden soldaten paradeerden voor de stadsmuren, zodat “zelfs de meest koelbloedige verdedigers verstijfden van schrik toen ze daar de hele troepenmacht op één plaats bijeen zagen, met al die fraaie wapenrustingen en onberispelijk in orde en gelid”. Josephus maakte zich verdienstelijk door rond Jeruzalem te lopen en, terwijl elders alweer gewerkt werd aan de aanleg van belegeringsdammen, de bevolking van Jeruzalem voor te houden dat weerstand futiel was.

Lees verder “Het beleg van Jeruzalem (2)”

Het beleg van Jeruzalem (1)

Jeruzalem tijdens de Joodse Opstand

[Tiende deel van een reeks over de Joodse Opstand in 66-70 na Chr. Het eerste deel was hier.]

Ik heb eerder beschreven dat de Romeinen, verdeeld door een burgeroorlog, aarzelden of ze het opstandige Jeruzalem moesten aanvallen. Toen Vespasianus eenmaal de macht in handen had, was er niets dat de belegering belette. In die stad waren fanatiekelingen aan de macht gekomen, en hun moreel was in de loop van 69 verbeterd. Het Romeinse imperium leek, met verschillende mannen die streden om de troon, immers op instorten te staan. Ook de tempel van de Romeinse oppergod Jupiter was afgebrand: een beter teken dat God de Joden zou steunen, was er niet.

Vol vertrouwen in de toekomst gingen de boeren in het najaar van 69 weer aan het werk, zoals blijkt uit een in het Hebreeuws gestelde akte waarin de verkoop is vastgelegd van een stuk bouwland “op 14 chesjvan van het vierde jaar van de verlossing van Israël” (18 oktober 69). De bij deze transactie betrokken partijen hielden geen rekening met oorlog. Bovendien was de nieuwe Romeinse generaal onervaren. Titus’ enige verdienste was dat zijn vader op hem kon rekenen, maar er gingen geruchten dat hij minder was geïnteresseerd in de oorlog dan in de charmes van de Joodse prinses Berenike, de zus van Agrippa II, een Joodse leider met de wat grandioze titel “koning” en wat bezittingen in het noorden.

Lees verder “Het beleg van Jeruzalem (1)”

Het Vierkeizerjaar

Galba (Archeologisch Museum van Korinthe)

[Negende deel van een reeks over de Joodse Opstand in 66-70 na Chr. Het eerste deel was hier.]

Na de verovering van Jotapata, die ik vorige week heb behandeld, trok de Romeinse generaal Vespasianus naar Caesarea, de hoofdstad van Judea en een van de belangrijkste havens in de regio. Daarmee was de aanvoer van graan, dat uit Egypte moest komen, verzekerd. Vervolgens trokken de legioenen op tegen de boerenmilitie van Johannes van Gischala, die eind 67 gedwongen was zijn posities in Galilea op te geven en naar Jeruzalem te trekken. In de eerste helft van het volgende jaar herstelde het Tiende Legioen Fretensis het Romeinse gezag in de vallei van de Jordaan. Het was tijdens deze campagne dat de bewoners van het gebouwencomplex bij Qumran, dat bekend is geworden van de Dode Zee-rollen, werden verdreven.

Nu Vespasianus de kust, Galilea en de Jordaanvallei beheerste, zou hij van drie kanten af naar Jeruzalem kunnen oprukken. Vermoedelijk wilden de leden van de provisionele regering niets liever dan dat, omdat ze dan een overeenkomst met de Romeinen konden sluiten en erop konden wijzen dat niet zij verantwoordelijk waren voor de golf van extremisme. De heersende klasse van Judea zou dan verder regeren en dankzij de Romeinse wapens zou de orde op het platteland worden hersteld. Maar het mocht niet zo zijn.

Lees verder “Het Vierkeizerjaar”

Josephus’ bekering

Een van de vele grotten van Jotapata

[Achtste deel van een reeks over de Joodse Opstand in 66-70 na Chr. Het eerste deel was hier.]

Jotapata, de stad waar de opstandige Joden probeerden de Romeinen tegen te houden, was gevallen en de Romeinse generaal Vespasianus liet zoeken naar zijn tegenstander, de Joodse generaal Josephus. Die had zich met veertig anderen verborgen in een grot en werd pas op de derde dag door de Romeinen ontdekt. De legionairs wilden een houtstapel voor de grot leggen en die in brand steken, waardoor de verdedigers zouden stikken, maar Vespasianus overtuigde zijn mannen ervan dat dit niet verstandig was. De Joodse generaal had immers goede contacten aan het hof en het zou Vespasianus worden aangerekend als Josephus de dood vond. Het was verstandiger hem op transport te zetten naar Rome. Vespasianus schoof de hete aardappel door.

De mensen in de grot wilden nu zelfmoord plegen. De meesten wachtte niets anders dan het kruis en ze eisten dat ook Josephus zichzelf zou doden. Als hij door de Romeinse successen in de war was geraakt, voegden ze hem toe, zouden zij er wel voor zorgen dat hij na zijn dood de reputatie behield van een echte generaal en niet van verrader.

Toen gebeurde er iets dat Josephus’ leven blijvend zou veranderen. Hij beschrijft het zelf als volgt:

Lees verder “Josephus’ bekering”

De Joodse Opstand (4)

Misschien stelt dit portret uit de Ny Carlsberg Glyptotek in Kopenhagen Flavius Josephus voor, de chroniqueur van de Joodse Opstand. Zeker is dat niet.

[Vierde deel van een reeks over de Joodse Opstand in 66-70 na Chr. Het eerste deel was hier.]

De Joden hadden het garnizoen van Jeruzalem uitgemoord en een Romeinse strafexpeditie verslagen. Ze wisten dat er nu geen compromis met Rome meer mogelijk was. Een nieuwe hogepriester creëerde een provisionele regering waarin ook enkele bij het volk populaire leiders waren opgenomen, zoals de al genoemde Simeon ben Gamaliël. Ook de sadducee Ananos II maakte deel uit van deze regering, een oud-hogepriester die we tevens kennen als de man die de opdracht gaf om Jakobus de Rechtvaardige, de broer van Jezus, te stenigen. Het nieuwe bestuur lijkt vooral de macht voor de traditionele elite te hebben willen behouden en, als ze eenmaal het radicaliserende volk weer tot de orde had geroepen, onderhandelen met Rome.

Daarom zond het nieuwe bewind generaals naar de andere delen van het land, die zowel de verdediging tegen de legioenen moesten organiseren als de eigen bevolking disciplineren. Josephus kreeg daarbij de belangrijkste sector toegewezen: Galilea in het noorden, waar hij als eerste contact zou maken met de Romeinse troepen. Voor zover bekend had hij geen militaire ervaring, maar hij had in 64 Rome bezocht  – heeft hij de stad zien branden?  – en kende de keizerin. Voor het diplomatieke spel dat een generaal moest spelen, kon dit, zoals zal blijken, aanzienlijke voordelen hebben.

Lees verder “De Joodse Opstand (4)”