Het beleg van Jeruzalem (2)

Munt van Titus (Limesmuseum, Aalen)

[Elfde deel van een reeks over de Joodse Opstand in 66-70 na Chr. Het eerste deel was hier.]

Ik beschreef gisteren hoe de Romeinen het beleg hadden opgeslagen voor Jeruzalem en eerst het noordelijke deel, de Nieuwe Stad, onder de voet hadden gelopen en vervolgens de Voorstad hadden veroverd. Het landkaartje vindt u hier.

De moed van de soldaten werd tenietgedaan door een vergissing van generaal Titus, die vergat het bevel te geven de bres in de muur van de Voorstad te verbreden. (Josephus, onze voornaamste bron, probeert het goed te praten met de nogal doorzichtige smoes dat de Romein de stad niet nodeloos wilde beschadigen.) Toen de Joden vanuit de Oude stad een uitval deden en de Romeinen terugsloegen, konden ze eenvoudig de smalle opening in de muur herstellen, waardoor de aanvallers nogmaals vier dagen moesten vechten om de Voorstad te herwinnen.

De soldaten hadden reden ontevreden te zijn over hun onervaren commandant en het is vermoedelijk geen toeval dat Titus een betaaldag inlaste. Duizenden en duizenden soldaten paradeerden voor de stadsmuren, zodat “zelfs de meest koelbloedige verdedigers verstijfden van schrik toen ze daar de hele troepenmacht op één plaats bijeen zagen, met al die fraaie wapenrustingen en onberispelijk in orde en gelid”. Josephus maakte zich verdienstelijk door rond Jeruzalem te lopen en, terwijl elders alweer gewerkt werd aan de aanleg van belegeringsdammen, de bevolking van Jeruzalem voor te houden dat weerstand futiel was.

In zijn beschrijving van deze diplomatieke ouverture gebruikt Josephus een ongebruikelijk Grieks woord, hebraïzôn, wat wil zeggen dat hij Hebreeuws sprak. Dat is merkwaardig, want de Joden bedienden zich in deze tijd van Aramees en Grieks. De verklaring is vermoedelijk dat de opstandelingen probeerden de oude taal weer in te voeren, zoals opnieuw zou gebeuren tijdens de opstand van Bar Kochba. Dit blijkt ook uit de gisteren genoemde akte, die in het Hebreeuws is opgemaakt en niet uniek is. Uit twee andere documenten blijkt bovendien dat contracten werden goedgekeurd door enkele schriftgeleerden, vermoedelijk om te controleren of ze wel volgens de regels van de Joodse wet waren opgesteld. Veel Joden waren serieus in hun messiaanse verlangen naar het herstel van Israël, en Josephus bezat voldoende tact om dat te respecteren door Hebreeuws te spreken.

Omdat de verdedigers van Jeruzalem zich noch door de parade, noch door Josephus’ advies lieten overtuigen, werd de strijd hervat. Titus liet elk legioen een belegeringsdam aanleggen om daarover de burcht Antonia te bestormen. Het Tiende en het Twaalfde deden dit vanuit het noorden, het Vijfde en Vijftiende vanuit het westen. De werkzaamheden werden niet bepaald gemakkelijker gemaakt door de aanwezigheid van waterreservoirs die eerst moesten worden gedempt. De vondst van een steen van vijfenveertig kilo, ooit afgeschoten door een Romeinse blijde, leverde een illustratie van de vuurkracht die de aanvallers ontketenden.

Josephus beschrijft de wanhoopsdaden waartoe de honger de mensen bracht. Hij noemt krankzinnige graanprijzen en vertelt hoe de Jeruzalemmers elkaar bestalen en zelfs martelden om te ontdekken waar zij hun graan bewaarden. De verdedigers maakten hongertochten tussen de linies om onkruid en gras te verzamelen. Dat was niet zonder risico, want als ze door de belegeraars werden gepakt, wachtte hun, als bij de arrestatie geweld te pas kwam, het kruis. Josephus tekent daarbij aan dat de legionairs, “in hun verbittering en haat en om met hen de spot te drijven” de ongelukkigen die in hun handen vielen kruisigden in allerlei bizarre houdingen. Elders staan de lijken van de ouden van dagen en het oedeem van de kinderen vermeld, het massagraf in de ravijnen ten zuiden en oosten van de stad, en het gruwelverhaal van de vrouw die ten einde raad haar eigen baby doodde, bakte en opat.

Er valt op Josephus’ gruwelverhalen wel wat af te dingen. Uit de rabbijnse literatuur is bekend dat verschillende rijke Jeruzalemmers hun verantwoordelijkheid namen en hun graanschuren ter beschikking stelden van de onderdrukte bevolking: Ben Kalba’, Ben Sisit Hakkeset en Naqdimon ben Gurion. Voor deze civiele heroïek heeft Josephus geen aandacht, want het past niet in zijn verhaal over de ontaarding en zondigheid van de opstandige Joden.

Op 29 mei 70 waren de vier belegeringsdammen gereed. De mannen van Johannes van Gischala waren ondertussen door de kanalen van de waterreservoirs onder de schansen gekomen, hadden andere gangen gegraven en hadden daar brandstapels gebouwd. Kleine luchtschachten onder de belegeringsdammen waren voldoende om de zuurstoftoevoer te garanderen en toen de Romeinen hun rammen naar voren rolden, lieten de verdedigers de mijnen ontbranden. Wat daarna nog overeind stond werd twee dagen later vernietigd toen de soldaten van Simon bar Giora een uitval deden.

[Wordt vervolgd]

Deel dit:

8 gedachtes over “Het beleg van Jeruzalem (2)

  1. FrankB

    “Omdat de verdedigers zich noch door de parade, noch door Josephus’ advies lieten overtuigen.”
    Dit suggereert dat ze bij hun machtsovername hun lot hadden verbonden aan weerstand ten koste van alles. Overgave stond voor hen blijkbaar gelijk aan ondergang. In die situatie is elke dag uitstel winst.

  2. jacob krekel

    Een advies van een overloper heeft sowieso weinig waarde.
    Bij die munt dacht ik: wat een oude, dikke man. Maar Titus was 40 toen hij keizer was. Worden keizers op hun munten ouder afgebeeld?
    Bij het beleg van Jeruzalem was Titus 30. Voor ons jong, maar in de oudheid niet. Octavius was 17 toen hij het eerste driemanschap aanging. Zo onervaren kan Titus dus niet geweest zijn.
    Fait divers: in het Italiaans heet hij Tito, ook in de 20e eeuw een bekende naam. Toeval?

    1. Rob Duijf

      ‘Bij die munt dacht ik: wat een oude, dikke man.’

      Dat dacht ik ook. Van keizers als Nero, Galba en Vitellius is bekend, dat ze er een uitbundig buikleven op nahielden.

      Het kan natuurlijk ook dat dikke koppen een trekje van de familie Flavius zijn. Vespasianus zag er ook nogal gevuld uit en wat dat betreft lijkt Titus in zijn afbeeldingen nogal op zijn vader, al zijn zijn gelaatstrekken wat zachter dan die van zijn vader.

      ‘(…) Tito, ook in de 20e eeuw een bekende naam. Toeval?’

      Tito is een naam voor Italiaanse en Spaanse jongens. De betekenis is ‘Hij die God trots maakt’. De bijnaam van de voormalige partizanenleider en Joegoslavische president Jozip Broz was ‘maarschalk Tito’.

      Tja…

    2. René

      ‘Bij die munt dacht ik: wat een oude, dikke man.’

      Olivier Hekster schrijft mooi over de presentatie van keizers op munten en bustes in zijn werk Romeinse keizers: imago van macht. Hieronder een stuk over Vespasianus, specifiek over Titus kon ik niets vinden.:
      “”Het imago van Vespasianus werd niet alleen bepaald door zijn gedrag. Ook in het portret waarmee hij zichzelf liet afbeelden was er een opvallende wijziging ten opzichte van zijn voorganger. Augustus had zichzelf als continu jong en met een geïdealiseerd gezicht laten zien, en de andere Julio-Claudiërs hadden dat beeld grotendeels overgenomen. Nero’s protret had uiteindelijk zelfs goddelijke trekken aangenomen. Vespasianus nam daarvan afstand. Zijn beeltenis ging terug op de traditioneel republikeinse manier van mensen tonen, waarbij ervaring en gravitas (waardigheid) van belang waren. Hij was een oude kale generaal met rimpels, en liet dat ook zien. Dit was een heel ander beeld dan Augustus presenteerde, maar net als de eerste princeps was er bij Vespasianus variatie mogelijk. Hij was niet alleen de vriendelijke en ietwat vrekkige oudere man, maar ook de overwinnende generaal.

      Waarschijnlijk wilde Titus zijn gelijkenis met zijn vader tonen en schroomde daarom niet om zichzelf te presenteren met rimpels, een kaal hoofd en wat vet. De associatie met een “goede” keizer was namelijk een sport van het keizerschap.

  3. wat wil zeggen dat hij Hebreeuws sprak. Dat is merkwaardig, want de Joden bedienden zich in deze tijd van Aramees en Grieks

    In welke mate verschilt Aramees van Hebreeuws? Is dat als het verschil tussen Swahili en Inuït of als het verschil tussen Oostenrijks en Duits?

    1. Bij mijn weten is het verschil niet verschrikkelijk groot. Het Bijbelboek Daniël is Hebreeuws én Aramees geschreven en ik geloof dat de luisteraars dat wel hebben begrepen. Fascinerend overigens, zo’n tweetalig boek.

    2. Y. Herstein

      Het Aramees, zo betoogt Holger Gzella in zijn lezenswaardige boekje, bestaat niet. Het is een taal die over een gebied van grofweg Iran tot Noord-Oost Afrika gesproken werd/wordt over een periode van 3000 jaar en met minimaal vier verschillende schriften geschreven werd.

      Beperk je je tot het Aramees uit de tempelperiode zoals dat geschreven werd in westelijke Levant en je maakt dan een vergelijking met Hebreeuws, dan zijn ze redelijk nauw verwant. Ongeveer vergelijkbaar met Beiers en Nederlands dus; wel verder verwijderd dan Standaard Duits en Nederlands dus maar zeker relatief eenvoudig te leren als je de andere al kent.

      Zelf dat boekje van Holger Gzella gelezen een paar maanden gelezen. Ik beheers Hebreeuws vrij aardig en kon zonder problemen de overeenkomsten herkennen. Maar ze zijn zeker niet identiek.

      @Cees: hoe komt u erbij dat het in Psalm 22 om de profeet Elia zou gaan?

  4. ceesvanveelen

    Aramees en Hebreeuws zijn behoorlijk verwant, vergelijkbaar met Nederlands en Duits. Het is niet zo dat een Hebreeuwse tekst zomaar verstaan zou worden door iemand die enkel Aramees sprak, daarom ook dat na de Tora lezing in de synagoge een vertaling in het Aramees werd gelezen, zodat iedereen begreep waar het over ging.
    Wanneer Jezus aan het kruis Psalm 22 gaat opzeggen (in het Hebreeuws): Eli, Eli, lama… (mijn God, mijn God, waarom…) reageert het publiek: Hij roept om Elia. Zo slecht hebben ze hem dus verstaan.
    Een ander punt is dat het Grieks in de relevante teksten geen woord bevat voor “Aramees”. En wanneer het woord Ἑβραΐς voorkomt gaat het niet om Hebreeuws tegenover Aramees, maar is de tegenstelling met het Grieks. Daarom dat een gezaghebbend woordenboek van het Grieks uit deze periode s.v. Ἑβραΐς heeft”: These pass. refer to the Aramaic spoken at that time in Palestine.

Reacties zijn gesloten.