Een huis tegen zichzelf verdeeld

Een maand of twee gelden werd in Spui25 een bijeenkomst georganiseerd met de titel “Onrust in de geesteswetenschappen”. Een maand daarvoor had het Handelsblad gemeld dat niet minder dan dertig studierichtingen in de problemen dreigden te komen. Dat bericht is overdreven, maar het valt niet loochenen dat er al dertig jaar een beleid wordt gevoerd dat niet vriendelijk staat tegenover algemene vorming. De nadruk ligt op concreet nut en vaardigheden.

Een van de sprekers bij de bijeenkomst in Spui25 was Rens Bod, de auteur van het door mij zeer bewonderde boek De vergeten wetenschappen. Wat ik ooit beoogde met de theoriesyllabus die ik voor de studierichting Oudheidkunde aan de Vrije Universiteit schreef, namelijk de relevantie van het vak tonen via zijn theorievorming, heeft hij voor álle geesteswetenschappen gedaan. Dat is echt knap.

Ik moest die avond zelf les geven, maar weet dat hij zijn praatje begon met de snoeiharde constatering dat de vorm waarin de problemen zich momenteel aandienen, vooral van eigen makelij is. Men is weliswaar bereid samen te werken, maar het moet veel, veel intensiever.

Je zou verwachten dat de Decanen van de Nederlandse Faculteiten Geesteswetenschappen hun koppen bij elkaar steken om pro-actief met een plan naar buiten te komen voor een nationaal samenwerkend verband van de faculteiten geesteswetenschappen … Dit zou een wereldbestormend plan kunnen zijn waar alle geesteswetenschappelijke studies een plaats kunnen vinden – oude en nieuwe, traditionele en experimentele. Zo’n nationaal samenwerkend verband van alfafaculteiten – dat zou nog eens indruk maken!

Daar ben ik het dus volledig mee eens. Ik heb in De klad in de klassieken een iets bescheidener voorstel gedaan: één nationaal oudheidkundig instituut. Bod wil samenwerking van álle geesteswetenschappen. Zoals hij in De vergeten wetenschappen zijn onderzoeksgebied veel breder neemt dan ik, zo ziet hij ook de oplossingen veel groter.

Er is niet alleen wetenschappelijke winst te boeken op deze manier, het is ook politiek handig om te komen met één, wereldbestormend plan. Je trekt namelijk het initiatief naar je toe. De afgelopen dertig jaar zijn allerlei vakgroepen een voor een opgeheven, domweg doordat niemand voor elkaar opkwam.

Ik moest vorige week weer denken aan Bods oproep toen ik me realiseerde dat het Rijksmuseum van Oudheden – ik blogde al over de wijze waarop het momenteel wordt bedreigd – er ook nogal alleen voor staat. Je zou denken dat de oudheidkundige onderzoeksscholen wel brieven op poten zouden schrijven om te protesteren tegen het door de Raad voor Cultuur uitgebrachte advies, maar voor zover mij bekend is dat niet gebeurd. Dat is onlogisch, want zonder goede oudheidkundige musea kun je geen goede oudheidkundige onderzoekers opleiden.

Er is maar één Oudheid. Die valt echter, voor de overheid, onder twee directoraten-generaal: onder hoger onderwijs & wetenschap en onder cultuur & media. Zo ontstaat de eerste verdeeldheid. Wetenschappelijk zijn er weer verschillende disciplines die ook almaar niet willen samenwerken. Dan hebben we nog te maken met de tegenstelling tussen hoger en middelbaar onderwijs, en verder die tussen de gesubsidieerde en de commerciële sector (waarin nogal wat archeologiebedrijven actief zijn). Voeg nog clubs toe als het Nederlands klassiek verbond, Ex Oriente Lux, de Vrienden van het gymnasium en de beroepsverenigingen van classici en historici, en je krijgt een bont geheel.

Hoe langer ik erover denk, hoe meer ik van mening ben dat alle Oudheidliefhebbers eens rond de tafel moeten. Je kunt dan tenminste als collectief reageren als een van de betrokken partijen onder vuur komt te liggen. Vandaag mag het RMO zijn eigen boontjes doppen; gisteren stonden twee classici aan de UvA er alleen voor; en morgen is het een archeologische vakgroep die in de steek wordt gelaten. Door gebrek aan samenwerking gaat iedereen er een voor een aan. Indien een huis tegen zichzelf verdeeld is, zo kan dat huis niet bestaan.

Zo’n platform zou bovendien een rol kunnen spelen bij de toetsing van de eigen activiteiten. Dit voorjaar werd (of wordt, ik weet het even niet) de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMz) geëvalueerd. Aan de brief van de staatssecretaris lagen twee rapporten ten grondslag, allebei geschreven door vooral archeologen. Iedereen weet dat classici en historici een hele zinvolle bijdrage hadden kunnen leveren.

Kortom, samenwerking. Veel meer. Ik blijf er voor. Maar het zal niet gebeuren. Hoewel er maar één Oudheid is, die alleen te kennen valt door ál het bewijsmateriaal te bekijken, identificeren de onderzoekers zich met hun beperking – ze zijn archeoloog, ze zijn classicus. Ze voelen zich al onwennig als ze worden aangesproken als oudheidkundige. Ze aanspreken als geesteswetenschapper, laat staan als wetenschapper, is, naar ik vrees, te hoog gegrepen.

Ik ben dus niet optimistisch over Bods constatering dat de enige logische strategie het schrijven van één hemelbestormend plan is. Maar dat wil niet zeggen dat we het niet zouden moeten doen. Voortmodderen is namelijk niet langer mogelijk.

Deel dit:

4 gedachtes over “Een huis tegen zichzelf verdeeld

  1. MNb

    Houd vol en blijf optimistisch.
    Vroeg of laat moet er toch een slimmerik komen die beseft dat er veel nieuwe kennis te verwerven valt als je verschillende vakgebieden op één en hetzelfde onderwerp loslaat.

  2. H.J.Vrielink

    Daarom moet, zeker in de Geesteswetenschappen en de oudheidkunde, alsmede de archeologie, gestreefd worden naar een renaissance ideaal namelijk : de Homo Universalis. Iemand die goed geschoold is in in elk geval twee zo niet drie takken van de sport. Oudheidkundig, Archeologisch en Historisch onderlegd. De naastgelegen vakken van de Klassieke letteren, Papyrologie en Epigrafie kunnen wel bestudeerd worden maar hoeven mijns inziens niet geheel beheerst te worden. Je kan net zo goed gebruik maken van de specialisaties. Wat weliswaar veel meer moet gebeuren is, en dat gebeurt al op een aantal Universiteiten, Interdisciplinair gewerkt worden. Zo komt iedere tak verder.

    Wat overigens wel zeer van belang is, is dat de wetenschappers hun kleinzielige arrogantie en haat en nijd naar elkaar toe overboord gooien, en dat peer reviews onbevooroordeeld, en met opbouwende, vriendelijke kritiek worden uitgevoerd, tenzij de wetenschapper die bekritiseerd wordt natuurlijk flagrante en misleidende onzin op papier weet te zetten……………

    1. Ik kom hierop terug. Morgen zal ik eens bloggen over Barlaeus, de laatste echte generalist.

      Overigens is wat men in de geesteswetenschappen “interdisciplinair” noemt, wat de rest van de wetenschappers “multidisciplinair” noemt, maar aangezien geesteswetenschappers geesteswetenschappers beoordelen (Wij van WC-eend adviseren WC-eend) bekommert niemand zich daarom. Maar ja, die andere vakken zien natuurlijk wel dat men aan de letterenfaculteiten woorden gebruikt die men niet snapt. Dan moet je er dus niet van opkijken dat men letterenfaculteiten beschouwt als minderwaardig.

  3. H.J.vrielink

    Interdisciplinary and multidisciplinary are different but in general they mean similar things. One person being multidisciplinary can also work interdisciplinary. That is what I meant.

Reacties zijn gesloten.