In mijn vorige stukje legde ik de aard van de problematiek rond de historische Mohammed uit: onze voornaamste bron, Het leven van Gods profeet door Ibn Ishaq, is niet echt meer geïnteresseerd in Mohammeds Eindtijdverwachting, en hedendaagse gelovigen zijn in feite ook niet werkelijk geïnteresseerd in de eigenlijke ideeën van de Profeet. Die vormt een bron van inspiratie, zeker, maar om in elke cultuur en in elke tijd inspirerend te zijn, moet Mohammed voortdurend van betekenis veranderen. Elke gelovige legt eigen accenten.
Dat mag. Geloof en wetenschap zijn twee denkwijzen en de gelovige mag die gescheiden houden. De vraag naar de historische Mohammed, de apocalyptische ziener en de “koning van de Hidjaz”, mag echter óók worden gesteld. Het gros der gelovigen mag deze kwestie dan negeren, het ontstaan van een wereldreligie is belangrijk en te lang genegeerd. Alleen al om de zaak in beweging te krijgen, is het goed dat Hulspas’ Mohammed en het ontstaan van de islam er nu is. Meer dan dat: het is een goed boek, beter dan bijvoorbeeld de twee boeken die Hans Jansen ooit aan het onderwerp wijdde. Hulspas graaft dieper dan Jansen en onthoudt zich bovendien van gratuit commentaar op de PvdA. Dat maakt zijn boek in elk geval een stuk leesbaarder en ik sluit zelfs niet uit dat Hulspas de historische waarheid meer benadert dan zijn voorganger.
In feite begint Hulspas’ boek – Nederlandse lezers hebben geluk – waar Van der Horsts tegelijkertijd verschenen Het joodse koninkrijk van Himyar en de christelijke martelaars van Nadjrân ophoudt: op het Arabische Schiereiland, in de zesde eeuw. Het monotheïsme was overal in opkomst. Niet alleen in het machtige Byzantijnse Rijk en de lokale grootmacht Ethiopië, maar ook in Perzië en in het joodse Himyar. Verschillende stammen langs de oude Wierookroute waren overgegaan tot het jodendom. In Mekka probeerde de religieuze beweging die al-Hums heette de cultus rond de Kaäba te zuiveren. Daar mocht maar één God worden vereerd.
In het eerste deel van zijn boek biedt Hulspas een gedetailleerde beschrijving van het conflict tussen de Byzantijnse en Perzische grootmachten. Het is pittig, maar het is noodzakelijk om te begrijpen waarom iedereen in die tijd meende dat het Einde der Tijden was aangebroken. De verwoestingen waren immens en iedereen begreep dat minimaal één van de aloude wereldrijken ten onder zou gaan. De Arabieren, die handel dreven met zowel Byzantium als Perzië en die dienst deden in allebei de strijdende legers, wisten ervan en stelden vragen. Er was een joodse profeet geweest, Mozes; er was een christelijke profeet geweest, Jezus; er waren Perzische profeten geweest, Zarathustra en Mani; waarom was er geen Arabische monotheïstische profeet?
Mohammed zou de vacature vervullen. Voortbouwend op de ideeën van de Hums-beweging – althans, zo ziet Hulspas het en hij brengt hiermee iets nieuws – eiste de profeet een verdere zuivering van de heilige ruimte rond de Kaäba waar het, anders dan veel moderne moslims denken, niet vol stond met gedenktekens voor de oude Arabische goden. Die werden nog wel vereerd (in het nabijgelegen Ta’if bijvoorbeeld) maar het monotheïsme was al heel populair, zeker in Mekka. Door de profeet in deze traditie te plaatsen, plaatst Hulspas Mohammed erg goed in zijn eigen tijd.
Een dergelijk scenario klinkt een stuk saaier maar ook realistischer dan het onwaarschijnlijke (maar, toegegeven, wel fraaie) beeld van de Profeet die Mekka binnentrok en daar simpelweg door met zijn staf te wijzen honderden tot dan toe vurig aanbeden afgodsbeelden, deed verpulveren.
Mekka luisterde niet naar de profeet. En dat terwijl het zo duidelijk was dat God op het punt stond de wereld te verdelgen en degenen zou straffen die niet strikt-monotheïstisch waren. Mohammeds volgelingen verlieten de stad: naar Ethiopië en naar Medina, waar de profeet zich uiteindelijk voegde bij de diverse monotheïstische groepen die daar al waren – zijn eigen volgelingen, zijn bondgenoten, joden, wat christenen, een enkele Pers. Mohammed moet ontgoocheld zijn geweest, maar een op zich niet belangrijk conflict leidde tot vernieuwd inzicht: toen enkele van zijn volgelingen een Mekkaan doodden en Mohammed hen in bescherming had genomen, was een conflict met zijn vaderstad onvermijdelijk geworden. En toen ineens begreep hij wat er aan de hand was:
Dat verdelgen van de Mekkanen zou niet gebeuren door middel van vuur, een storm, of een geweldige schreeuw, maar dankzij de Profeet en zijn strijders. Hij was vanaf dat moment Gods wrekende instrument. Ziedaar een cruciale ommezwaai in Mohammeds visie op de toekomst. God zou de stad niet persoonlijk straffen. Nee, Hij zou Mohammed de overwinning schenken en aan hem de stad en de Kaäba in handen geven.
Een reeks kleine en grote conflicten volgde, tot Mohammed Mekka kon dwingen de door hem voorgestane aanpassingen door te geven. Dit deel van Hulspas’ boek bestaat vooral uit een kritische analyse van wat we zoal weten over de diverse veldtochten. Dat levert soms leuke inzichten op, zoals dat het Verdrag van Hudaibiya niet heeft bestaan en een mislukte operatie moet verdoezelen.
Ik vond vooral interessant te ontdekken hoe de conflicten die na Mohammeds dood zouden uitbreken tussen zijn aanhangers, in feite al tijdens zijn leven een rol speelden. Er is wel eens geopperd dat anekdotes die duiden op interne spanningen onder Mohammeds volgelingen in feite terugprojecties zijn van de latere conflicten (zoals het evangelie van Johannes een spanning met Petrus’ volgelingen documenteert), maar Hulspas overtuigde me dat deze anekdotes betrouwbaar zijn. De latere conflicten waren voortzettingen van onenigheden die Mohammed niet heeft weten te sussen. Het maakt de profeet alleen maar menselijker.
Een ander verhaal van mijn voor mij zeer betrouwbare buurman, omdat hij het gezegde oraal heeft doorgeleverd gekregen, is het volgende.
Mohammed loopt door Medina en ziet langs de kant van de weg een jongetje liggen van hooguit een jaar of vijf. Hij ligt op zijn rug, zijn blik gericht naar boven, enkel het wit van zijn oogjes is te zien. Mohammed raapt het ventje op, neemt het in zijn armen en neemt hem mee naar huis waar het wordt opgevoed als ware het zijn eigen zoon. Het bleek een hoog begaafd kereltje die later een van de belangrijkste rechters is geworden van Mekka.
“Geloof en wetenschap zijn twee denkwijzen en de gelovige mag die gescheiden houden.”
Dat kost nogal moeite – zelfs voor vrijzinnigen.
“hij brengt hiermee iets nieuws”
Het ontstaan van de islam in relatie tot de eindfase van de Byzantijns-Perzische oorlogen is eveneens nieuw voor mij. En zoals zo vaak ligt het erg voor de hand zodra je het ziet.
“Mekka luisterde niet naar de profeet.”
Mekka ligt dan ook een flink eind van het strijdtoneel. Dus waarom zou het?